Uitspraak
de Staat,
Haarsma,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
"vernietiging van het vonnis dat de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, op 2 september 2015 onder zaak-/rolnummer C/17/126372 / HA ZA 13-108, heeft gewezen en, opnieuw recht doende,
2.De vaststaande feiten
12 februari 2014. Mede gelet op hetgeen in dit hoger beroep verder als onweersproken vaststaat, kan tussen partijen van het volgende worden uitgegaan.
“N.a.v ons telefonisch gesprek vorige week over de hoeveelheid grond in het depot te Wijnjewoude, zou ik u alvast enige gegevens toesturen voor onze afspraak op 28 mei a.s.
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
Daartoe heeft zij overwogen:
2.5. Uit de afgelegde verklaringen kan naar het oordeel van de rechtbank worden
4.De beoordeling van de grieven en de vordering
De grieven 1 en 2 zijn gericht tegen de bewijswaardering. Grief 3, die is gericht tegen rechtsoverweging 2.6 van het vonnis, betoogt dat de rechtbank daar van een onjuiste bewijslastverdeling is uitgegaan. Grief 4 is gericht tegen de toewijzing van de vordering van Haarsma en mist zelfstandige betekenis.
[C] :
“Ik hoorde dat DLG een gronddepot had dat weg moest. Wij hadden daar belangstelling voor en ik heb daarom contact opgenomen met DLG. De grond bleek beschikbaar te zijn. Ik heb toen een afspraak gemaakt met de heer [B] van DLG.”[A] :
“Volgens mij was het eerste contact over deze kwestie in het voorjaar van 2009. Dit contact vond plaats tussen [B] van DLG en collega [C] . [C] vertelde mij dat hij had gehoord dat er grond voorhanden was. Ik heb opdracht om het depot in te meten en te keuren op schone grond.”
“BBL gaf aan dat het perceel weer moest worden teruggebracht in de staat van weiland. De grond moest daartoe worden afgevoerd. Ik ben toen gaan kijken of we iemand hadden die die grond kon gaan afgraven. Nu ik u dit hoor dicteren, vul ik aan dat ik bedoelde: 'die die grond kon gaan kopen'. Daarna melde zich de heer [C] , bedrijfsleider van Haarsma, per telefoon.”
“Telefonisch spraken wij over de prijs. Ik zei dat de grond € 1,- a € 2,- per m3 moest gaan opbrengen. De exacte prijs hangt af van de wederprestatie door de aannemer. In dit geval moest de grond netjes worden afgewerkt om de oorspronkelijke staat van weiland weer terug te krijgen.”
12 maart 2009 een prijsaanbieding heeft gedaan die inhield dat Haarsma het gronddepot van 60.000 m3 grond zou afgraven en afvoeren en het weiland in de oorspronkelijke staat zou terugbrengen tegen een prijs van € 2,- per m3 grond. [C] heeft verder verklaard:
“Bij de brief zat een inschrijvingsstaat waaruit bleek welke werkzaamheden wij zouden gaan verrichten met betrekking tot het gronddepot. Wij zouden het depot opruimen en[het]
weiland in de oorspronkelijk staat terug brengen. [B] van DLG zei dat de grond gratis dan wel om niet was. Hoe deze aanduiding ter sprake is gekomen weet ik niet meer. Tijdens het eerste gesprek waren [B] en ik alleen aanwezig.”
nietverklaard dat DLG met de inhoud van die brief akkoord is gegaan.
“toen er al afspraken waren gemaakt en er een prijsindicatie van Haarsma lag voor het weghalen van de grond”.Zelf was hij niet bij het eerste gesprek aanwezig en heeft daarover ook niets uit eigen wetenschap kunnen verklaren.
“ [B] heeft tijdens dat tweede gesprek gezegd dat het klopte wat aan werkzaamheden vermeld stond in de prijsopgaaf. Tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden is er in mails tussen DLG en Haarsma nog gerefereerd aan posten die in de inschrijfstaat stonden. Bij nader inzien weet ik niet helemaal of de mededeling van [B] dat de grond gratis was tijdens het eerste of tweede gesprek was. (…) U houdt mij het tweede staatje voor dat als productie 6 bij dagvaarding is gevoegd en dat gaat over 60.000 m3. U vraagt mij deze te bekijken en te zeggen welke datum er boven staat. Ik
er geen schriftelijk akkoord was van DLG, toch zijn begonnen met de werkzaamheden. Wij hebben de werkzaamheden uitgevoerd op basis van de gesprekken met DLG. Zoals gezegd heeft DLG onze brief niet schriftelijk bevestigd. Ik moet wel zeggen dat [A] mij heeft verteld dat hij diverse keren aan DLG heeft gevraagd om een contract.”
“U vraagt mij of ik de offerte heb gezien waarin Haarsma aanbood de werkzaamheden te verrichten op basis van 60.000 m3. Die offerte heb ik gezien. Ik merk nog op dat bij de inmeting bleek dat het om minder m3 ging. U vraagt mij af ik bij gesprekken ben geweest over deze kwestie. Dat klopt ik ben bij een gesprek geweest in Groningen of Leeuwarden. Ik denk dat dit gesprek plaatsvond in april of mei 2009. Daarbij waren aanwezig [B] en ik meende ik. Het gesprek ging over het weghalen van de grond en de praktische gang van zaken tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden, waaronder genoemde uitrit. Ik heb toen gezegd dat het aantal m3 uitkwam op 47.000 en heb ook gezegd dat de prijs € 2,25 moest worden omdat onze vaste kosten gelijk bleven. Bij dat gesprek had ik het overzicht bij mij waarop die 47.000 vermeld stonden en wat ik per mail al eerder had opgestuurd naar [B] . Tijdens het gesprek maakte ik daar aantekening op en noteerde daar de datum bij. Wat ik heb aangetekend, was de reactie van [B] op de door mij genoemde prijs van € 2,25. [B] zei toen dat we bepaalde werkzaamheden niet hoefden uit de voeren zodat de prijs per m3 weer uitkwam op € 2.-.
“Vervolgens zijn [C] en de heer [A] langs gekomen op het kantoor van DLG in Leeuwarden. Zij hadden een inschrijfstaatje bij zich met daarop hun kosten vermeld. Ik vond het niet geheel verwonderlijk dat hun staatje mooi sloot op € 2,- per m3. Ik heb toen gezegd dat als zij het
Een schriftelijke opdrachtbevestiging met deze inhoud van de zijde van de Staat ontbreekt en ook Haarsma zelf heeft niet aan de Staat bevestigd dat haar een dergelijke opdracht was verstrekt. Evenmin heeft Haarsma tijdens het werk termijnen van een aanneemsom aan de Staat in rekening gebracht, terwijl dat in geval van aanneming van werk wel haar gewoonte is, zo heeft Haarsma ter gelegenheid van de comparitie van partijen bij het hof bevestigd. Een verklaring voor het feit dat in dit geval niet dienovereenkomstig is gehandeld en pas in 2011 een factuur is gestuurd nadat het hele depot was afgevoerd, heeft Haarsma niet kunnen geven.
dan[onderstreping door het hof] gratis zou zijn. [C] heeft verder verklaard dat [B] heeft gezegd dat het correct was wat
aan werkzaamheden[onderstreping door het hof] vermeld stond in de prijsopgaaf.
€ 2,- per m3 zouden bedragen en dat [B] daarop heeft gezegd dat DLG niets voor de grond in rekening zou brengen
als[onderstreping door het hof] Haarsma het depot netjes zou afwerken. Men zou - met andere woorden - met gesloten beurzen betalen.
naastde eigendomsoverdracht van de grond aan Haarsma nog een bedrag van € 2,- per m3 af te voeren grond diende te betalen, valt dat niet te rijmen met de inhoud van de e-mail die [A] indertijd (op 18 mei 2009) aan [B] heeft geschreven. Uit die mail, en met name de zinssnede:
‘De te verkopen grond zalvoor ons0,25 eurocent duurder worden per M3’[onderstreping door het hof] blijkt immers duidelijk dat de staatjes een begroting inhielden van hetgeen de grond Haarsma zou kosten in het geval het ging om 60.000 m3 en in het geval het ging om 47.700 m3. De inhoud van deze e-mail strookt daarentegen wel met de versie die [B] van de besprekingen heeft gegeven, namelijk dat partijen spraken over verkoop van de grond door de Staat aan Haarsma, tegen betaling in natura, namelijk het ontgraven, afvoeren en afwerken van het depot.
nietheeft bewezen dat de Staat Haarsma opdracht heeft gegeven om het gronddepot voor rekening van de Staat te ontgraven, af te voeren en af te werken, namelijk tegen betaling door de Staat van € 2,- per ontgraven en afgevoerde m3 grond.
Haarsma heeft in dit verband in de memorie van antwoord betoogd, dat het verweer van de Staat moet worden gekwalificeerd als een bevrijdend verweer en dat de bewijslast daarom op de Staat had dienen te rusten.
grondslagvan de vordering: de Staat betwist immers dat er sprake was van een overeenkomst van aanneming van werk, maar zet uiteen dat het om koop ging, waarbij de koopprijs in natura werd voldaan, namelijk door middel van het uitvoeren van genoemde werkzaamheden. De rechtbank heeft in haar vonnis van 16 april 2014 Haarsma dan ook terecht met het bewijs van de feiten belast, die zij aan haar vordering ten grondslag had gelegd.
NJ1992, 813, ECLI:NL:HR:1992:ZC0727 en HR 2 mei 2003,
NJ2003, 468, ECLI:NL:HR:2003:AF3807), maar aan Haarsma om de grondslag van haar vordering te bewijzen.
grief 4slaagt daarom.
€ 31,20
€ 6.394,50(4,5 punten x tarief € 1.421,-)
€ 5.160,00
€ 5.264,00(2 punten x tarief € 2.632,-)
5.De beslissing
2 september 2015 en doet opnieuw recht;
2 september 2015 onverschuldigd aan Haarsma heeft voldaan, te weten € 145.126,05 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de dag der betaling door de Staat aan Haarsma tot aan de dag van integrale restitutie door Haarsma van dit bedrag;