ECLI:NL:GHARL:2017:8974

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 oktober 2017
Publicatiedatum
17 oktober 2017
Zaaknummer
200.216.097
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de werking van een beschikking inzake voorlopige voorzieningen in een echtscheidingszaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een voorlopige voorziening in een echtscheidingskwestie. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.J.M. Gussenhoven, had hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 14 april 2017, waarin de werking van een eerdere beschikking van het hof van 28 juni 2016 werd geschorst. Deze eerdere beschikking bepaalde dat de man, vertegenwoordigd door advocaat mr. S.N. Ziekman-Meijerink, een partneralimentatie van € 4.843,- per maand diende te betalen, maar de rechtbank had deze alimentatie met ingang van 1 januari 2017 tijdelijk verlaagd tot € 1.395,- per maand.

De mondelinge behandeling vond plaats op 6 juli 2017, waarbij beide partijen in persoon aanwezig waren. De vrouw verzocht het hof om de beschikking van de rechtbank te vernietigen en de verzoeken van de man af te wijzen. De man verzocht het hof om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep en de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen.

Het hof overwoog dat de vrouw geen belang had bij haar verzoek in hoger beroep, aangezien de mondelinge behandeling in de hoofdzaak al had plaatsgevonden en de rechtbank Midden-Nederland had aangekondigd op 31 augustus 2017 uitspraak te doen. Het hof concludeerde dat het belang van de man bij handhaving van de schorsing van de eerdere beschikking zwaarder woog dan het belang van de vrouw bij opheffing van de schorsing. Daarom bekrachtigde het hof de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.216.097
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 432293)
beschikking van 17 oktober 2017 inzake voorlopige voorzieningen
inzake
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats] , gemeente [woonplaats] ,
verzoekster, verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. G.J.M. Gussenhoven te Zeist,
en
[Verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder, verder te noemen: de man,
advocaat: mr. S.N. Ziekman-Meijerink te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 14 april 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift inzake een provisionele voorziening, ingekomen op 15 mei 2017;
- het verweerschrift inzake de provisionele voorziening;
- een journaalbericht van mr. Ziekman-Meijerink van 2 juni 2017 met producties;
- een journaalbericht van mr. Gussenhoven van 21 juni 2017 met producties.
- een journaalbericht van mr. Ziekman-Meijerink van 26 juni 2017 met producties A-E;
- een journaalbericht van mr. Ziekman-Meijerink van 30 juni 2017 met producties F-P.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 juli 2017 plaatsgevonden. De onderhavige zaak is ter mondelinge behandeling tegelijk behandeld met de zaak bekend onder zaaknummer 200.205.631. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn op [datum] met elkaar gehuwd op huwelijkse voorwaarden. De echtscheidingsbeschikking van [datum] is op [datum] ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.2
Partijen zijn de ouders van [naam dochter] (verder: [naam dochter] ), geboren te [woonplaats] op [geboortedatum] .
3.3
Bij voormelde echtscheidingsbeschikking is, voor zover hier van belang, bepaald dat de man aan partneralimentatie € 950,- per maand zal voldoen.
Bij beschikking van dit hof van 28 juni 2016 heeft het hof die beschikking in zoverre vernietigd en de bijdrage die de man aan de vrouw dient te voldoen vastgesteld op € 4.843,- per maand. Deze bijdrage bedraagt met ingang van 1 januari 2017 ingevolge de wettelijke indexering € 4.944,70 per maand.
3.4
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking voorlopige voorzieningen van 14 april 2017 heeft de rechtbank de werking van de beschikking van dit hof van 28 juni 2016 met ingang van 1 januari 2017 geschorst, voor zover de in deze beschikking bepaalde partneralimentatie een bedrag van € 1.395,- per maand te boven gaat.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vrouw is met zes grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
14 april 2017. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de verzoeken van de man alsnog af te wijzen.
4.2
De man heeft verweer gevoerd. Hij verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, althans haar grieven te verwerpen als zijnde ongegrond en/of onbewezen, en de bestreden beschikking - zo nodig onder verbetering/aanvulling van de gronden - te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 223 lid 1 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Lid 2 van dit artikel bepaalt dat de vordering moet samenhangen met de hoofdvordering. De wet en de aard van de verzoekschriftprocedure zoals geregeld in artikel 261 e.v. Rv verzetten zich niet tegen overeenkomstige toepassing van artikel 223 Rv op verzoekschriftprocedures (HR 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3533).
5.2
Het hof stelt voorop dat het karakter van een voorlopige (provisionele) voorziening een tijdelijke beslissing is die geldt voor de duur van de procedure. Het algemene vereiste dat de partij die de provisionele voorziening vraagt, belang moet hebben bij een dergelijk verzoek, gevoegd bij de beperkte werkingsduur van een voorziening op de voet van artikel 223 Rv, leidt tot het vereiste dat de verzoeker in die zin belang bij het verzoek moet hebben dat van hem niet kan worden gevergd dat hij de afloop van de bodemzaak afwacht. De belangen van partijen dienen te worden afgewogen tegen de achtergrond van de te verwachten resterende duur van de hoofzaak en de proceskansen daarin.
5.3
Aan de vereisten dat een geding aanhangig is en dat sprake is van een voldoende samenhang van de verzochte voorziening met het in de hoofdzaak gedane verzoek is naar het oordeel van het hof voldaan.
5.4
Nu de mondelinge behandeling in de hoofdzaak in eerste aanleg heeft plaatsgevonden op 14 juni 2017 en de rechtbank Midden-Nederland aan het eind van de behandeling heeft medegedeeld op 31 augustus 2017 een beschikking te zullen geven, heeft de vrouw geen belang bij haar verzoek in hoger beroep. Ook indien de rechtbank niet op de aangekondigde datum een beschikking heeft gegeven en haar beslissing heeft aangehouden, moet het ervoor worden gehouden dat zij op een zo korte termijn uitspraak zal doen dat van de vrouw kan worden gevergd dat zij de afloop van de procedure in eerste aanleg afwacht. Het belang van de man bij handhaving van de verzochte schorsing van de werking van de beschikking van dit hof van 28 juni 2016 weegt zwaarder dan het belang van de vrouw bij opheffing van de schorsing, te meer nu het een periode betreft die overzienbaar is.
5.5
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 14 april 2017.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.H.H.A. Moes, R. Feunekes en J.U.M. van der Werff, bijgestaan door mr. Th.H.M. Lueb als griffier, en is op 17 oktober 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.