Uitspraak
verzoeker,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 oktober 2017 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen de raadsheren mrs. Sekeris, Beswerda en De Witt. Het wrakingsverzoek werd ingediend naar aanleiding van een behandeling op 1 augustus 2017, waarbij de verzoeker het hof had verzocht om onderzoek te doen naar de valsheid van een verklaring die hem in een andere strafzaak had veroordeeld tot schadevergoeding. De verzoeker was van mening dat de raadsheren niet onpartijdig waren en dat hun beslissing om geen onderzoek te gelasten, een aanwijzing was voor vooringenomenheid.
De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat de verzoeker geen concrete feiten of omstandigheden had aangedragen die de vrees voor partijdigheid van de raadsheren objectief konden rechtvaardigen. Het enkele feit dat de raadsheren het verzoek van de verzoeker niet hadden gehonoreerd, was niet voldoende om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker niet had aangetoond dat de raadsheren een vooringenomenheid koesterden of dat de schijn daarvan was gewekt. Daarom werd het wrakingsverzoek ongegrond verklaard en afgewezen.
De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. J.E. van der Ploeg, en ondertekend door de voorzitter en de griffier. Deze uitspraak benadrukt het belang van objectieve rechtvaardiging bij claims van rechterlijke partijdigheid en de noodzaak voor verzoekers om substantiële bewijsvoering te leveren voor hun claims.