ECLI:NL:GHARL:2017:8934

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 oktober 2017
Publicatiedatum
16 oktober 2017
Zaaknummer
200.221.287/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen raadsheren in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 oktober 2017 uitspraak gedaan over een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen de raadsheren mrs. Sekeris, Beswerda en De Witt. Het wrakingsverzoek werd ingediend naar aanleiding van een behandeling op 1 augustus 2017, waarbij de verzoeker het hof had verzocht om onderzoek te doen naar de valsheid van een verklaring die hem in een andere strafzaak had veroordeeld tot schadevergoeding. De verzoeker was van mening dat de raadsheren niet onpartijdig waren en dat hun beslissing om geen onderzoek te gelasten, een aanwijzing was voor vooringenomenheid.

De wrakingskamer heeft het verzoek beoordeeld en vastgesteld dat de verzoeker geen concrete feiten of omstandigheden had aangedragen die de vrees voor partijdigheid van de raadsheren objectief konden rechtvaardigen. Het enkele feit dat de raadsheren het verzoek van de verzoeker niet hadden gehonoreerd, was niet voldoende om te concluderen dat er sprake was van vooringenomenheid. De wrakingskamer oordeelde dat de verzoeker niet had aangetoond dat de raadsheren een vooringenomenheid koesterden of dat de schijn daarvan was gewekt. Daarom werd het wrakingsverzoek ongegrond verklaard en afgewezen.

De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. J.E. van der Ploeg, en ondertekend door de voorzitter en de griffier. Deze uitspraak benadrukt het belang van objectieve rechtvaardiging bij claims van rechterlijke partijdigheid en de noodzaak voor verzoekers om substantiële bewijsvoering te leveren voor hun claims.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
wrakingskamer
zaaknummer gerechtshof 200.221.287/01
beslissing van 6 oktober 2017
op het (schriftelijke) verzoek van:
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in het wrakingsincident
hierna:
verzoeker,
dat strekt tot wraking artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:
mrs. Sekeris, Beswerda en De Witt,
raadsheren in dit hof, locatie Leeuwarden,
verweerders in het wrakingsincident.

1.Het verloop van de procedure

1.1
Op 1 augustus 2017 is de zaak met raadkamernummer 001029-17, inhoudende het hoger beroep tegen de beschikking ex 591a Sv d.d. 11 mei 2017 van de rechtbank Noord-Nederland, in raadkamer behandeld door mrs. Sekeris, Beswerda en De Witt. Verzoeker is ter terechtzitting medegedeeld dat het hof in die zaak over twee weken – op 15 augustus 2017 – uitspraak zou doen. Het van deze zitting opgemaakte proces-verbaal d.d. 1 augustus 2017 bevindt zich bij de stukken.
1.2
Naar aanleiding van voornoemde behandeling heeft verzoeker zowel per gewone post, als aangetekend, een verzoek strekkende tot wraking van voornoemde raadkamer aan het resortsparket te Arnhem gestuurd, alwaar dit verzoek op 11 augustus 2017 is ingekomen. Dit verzoek is vervolgens doorgestuurd naar de strafgriffie van het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, waar het op 14 augustus 2017 is ingekomen, waarna het op 17 augustus 2017 bij de strafgriffie te Leeuwarden is ingekomen. Dit bevindt zich eveneens bij de stukken.
Verzoeker is voorts verschenen ter terechtzitting d.d. 15 augustus 2017. Voordat daadwerkelijk uitspraak gedaan kon worden in zijn zaak, heeft verzoeker aangegeven de samenstelling van de raadkamer reeds gewraakt te hebben, waarop hij diverse stukken heeft overgelegd. Vervolgens is de beslissing niet uitgesproken.
1.3
Mrs. Sekeris, Beswerda en De Witt hebben ieder voor zich schriftelijk medegedeeld dat zij niet in de wraking berusten. Mrs. Sekeris en De Witt hebben bij die gelegenheid tevens kenbaar gemaakt dat bij hen niet de behoefte bestaat om op grond van artikel 515 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) te worden gehoord.
1.4
Het Openbaar Ministerie heeft bij monde van advocaat-generaal Den Hollander te kennen gegeven dat hij evenmin gebruik zal maken van de mogelijkheid om op het wrakingsverzoek te worden gehoord.
1.5
Het wrakingsverzoek is ter zitting van 22 september 2017 behandeld door de wrakingskamer. Verzoeker is bij deze behandeling verschenen en heeft het wrakingsverzoek mondeling toegelicht. Verzoeker heeft daarbij te kennen gegeven de wrakingskamer te wraken. De wrakingskamer heeft hem, na beraad, ter zitting in die wraking bij mondelinge uitspraak kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt, waarnaar hier wordt verwezen.

2.De beoordeling van het verzoek

De ontvankelijkheid van het verzoek2.1 Het verzoek is tijdig ingediend en de wrakingskamer acht verzoeker ook overigens ontvankelijk.
De gronden van het wrakingsverzoek2.2 Verzoeker heeft de raadkamer ter terechtzitting d.d. 1 augustus 2017 de raadkamer verzocht om onderzoek te gelasten naar of aangifte te doen van de door verzoeker gestelde valsheid van een verklaring. Op grond van deze verklaring zou verzoeker in een – van de onderhavige zaak losstaande – strafzaak veroordeeld zijn tot betaling van schade. De raadkamer heeft ter terechtzitting aangegeven dat de raadkamer daartoe niet bevoegd is en de beoordeling van die beschuldiging buiten het kader van de behandeling van het onderhavige verzoekschrift valt. Hoewel verzoeker de zitting – zo schrijft hij – met een goed gevoel verliet, heeft hij nadien toch de raadkamer gewraakt. Verzoeker heeft aan dit verzoek ten grondslag gelegd dat de raadkamer niet bereid is geweest om onderzoek te gelasten naar of aangifte te doen van de door verzoeker gestelde valsheid van documenten.
De inhoudelijke beoordeling van het verzoek2.3 Op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten heeft een ieder – voor zover hier van belang – recht op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Als een partij op basis van feiten of omstandigheden van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, geeft artikel 512 Sv hem de mogelijkheid een verzoek tot wraking te doen van elk van de rechters die de zaak behandelen.
2.4
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter of bij vrees voor bevooroordeeld zijn van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van de procesdeelnemers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken procesdeelnemer dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn. Vrees voor vooringenomenheid kan ontleend worden aan de inhoud van een rechterlijke beslissing, maar is in een dergelijk geval slechts objectief gerechtvaardigd indien in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval een beslissing is genomen die zo onbegrijpelijk is, dat daarvoor redelijkerwijze geen andere verklaring is aan te wijzen dan dat deze door vooringenomenheid is ingegeven.
2.5
De wrakingskamer stelt voorop dat – zoals hiervoor is weergegeven – concrete feiten of omstandigheden moeten worden aangedragen op grond waarvan de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. In dit kader wordt vastgesteld dat door verzoeker geen feiten of omstandigheden zijn aangedragen waaruit zou kunnen volgen dat bij de behandelende raadsheren sprake is geweest van vooringenomenheid, dan wel dat die schijn redelijkerwijs is gewekt. Het enkele feit dat de behandelend raadsheren een verzoek van verzoeker niet hebben gehonoreerd, wettigt niet de conclusie dat sprake is van (de schijn van) vooringenomenheid. Nu ook overigens niet van feiten of omstandigheden is gebleken die blijk geven van enige vooringenomenheid en evenmin van feiten of omstandigheden die objectief gezien die schijn wekken, is het wrakingsverzoek ongegrond. Het verzoek zal derhalve worden afgewezen.

3.De beslissing

Het gerechtshof (wrakingskamer):
wijst het verzoek tot wraking van mrs. Sekeris, Beswerda en De Witt af.
Deze beslissing is gegeven door mrs. G. Dam, L. Janse en H. de Hek , leden van de wrakingskamer, is in tegenwoordigheid van de griffier, mr. J.E. van der Ploeg, in het openbaar uitgesproken op 6 oktober 2017 en ondertekend door de voorzitter en de griffier.