Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.[verzoekster] ,
verzoekers in hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 oktober 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2007, die lijdt aan een zeldzame stofwisselingsziekte en volledig afhankelijk is van zorg. De ouders, die gezamenlijk het gezag over de minderjarige hebben, hebben in hoger beroep de beschikkingen van de kinderrechter van 7 en 21 september 2017 aangevochten, waarin de uithuisplaatsing van hun kind was bevolen. De ouders betwisten de noodzaak van de uithuisplaatsing en stellen dat er geen onmiddellijk en ernstig gevaar voor hun kind was bij terugkeer naar huis.
Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld, waarbij het heeft gekeken naar de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot de uithuisplaatsing. De minderjarige was op 31 augustus 2017 opgenomen in een ziekenhuis vanwege zijn verslechterde gezondheid. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om een machtiging tot uithuisplaatsing, die door de kinderrechter werd verleend. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat waren om de noodzakelijke zorg voor hun kind te waarborgen, vooral gezien de eerdere zorgmeldingen en de samenwerking met hulpverleners die moeizaam verliep.
Na een zorgoverleg op 25 september 2017, waarin werd besproken dat de minderjarige mogelijk terug naar zijn ouders zou kunnen, heeft het hof geconcludeerd dat de situatie nog steeds te kwetsbaar was om de uithuisplaatsing op te heffen. Het hof heeft de bestreden beschikkingen bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige voorop stond. De ouders hebben recht op een goede samenwerking met zorgverleners, maar gezien de eerdere ervaringen en de huidige situatie is het hof van mening dat de uithuisplaatsing noodzakelijk blijft voor de veiligheid en verzorging van de minderjarige.