ECLI:NL:GHARL:2017:879

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 februari 2017
Publicatiedatum
7 februari 2017
Zaaknummer
200.189.885
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur sociale woning en de verplichting tot hoofdverblijf; betekenis van hoofdverblijf en overmacht in huurrecht

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de ontbinding van een huurovereenkomst voor een sociale woning. De appellant, die in eerste aanleg gedaagde was, heeft de woning gehuurd van Stichting Mitros. De kern van het geschil draait om de vraag of de appellant zijn hoofdverblijf in de huurwoning heeft behouden, ondanks langdurige afwezigheid door medische redenen. De appellant heeft in 2001 de woning gehuurd en is in 2014 naar het buitenland gereisd, waar hij tot 2015 verbleef. Tijdens deze periode heeft hij meerdere ziekenhuisopnames gehad en is hij afhankelijk geworden van de zorg van zijn echtgenote, die in het buitenland woont. Mitros heeft in eerste aanleg ontbinding van de huurovereenkomst gevorderd, stellende dat de appellant sinds 2004 niet meer zijn hoofdverblijf in de woning heeft. De kantonrechter heeft deze vordering toegewezen, wat heeft geleid tot het hoger beroep.

In het hoger beroep heeft de appellant betwist dat hij zijn hoofdverblijf heeft opgegeven en heeft hij aangevoerd dat zijn afwezigheid te wijten was aan medische omstandigheden. Het hof heeft echter geoordeeld dat de appellant niet de intentie had om terug te keren naar de huurwoning, gezien zijn langdurige verblijf in het buitenland en de afhankelijkheid van zijn echtgenote voor zorg. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant zijn hoofdverblijf in de huurwoning heeft beëindigd en dat er geen sprake is van overmacht die de ontbinding van de huurovereenkomst zou kunnen rechtvaardigen. De vorderingen van Mitros tot ontbinding en ontruiming zijn derhalve terecht toegewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt de appellant in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.189.885
(zaaknummer kantonrechter Utrecht : 4727518)
arrest van 7 februari 2017
in de zaak van
[appellant],
wonende te [plaatsnaam] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. A. Boumanjal,
tegen:
de stichting
Stichting Mitros,
gevestigd te Utrecht ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Mitros,
advocaat: mr. S.L. Knols.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 23 maart 2016, dat de kantonrechter te Utrecht (rechtbank Midden-Nederland, Civiel recht, locatie Utrecht ) tussen partijen heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 18 april 2016,
- de memorie van grieven met een productie,
- de memorie van antwoord met producties,
- de pleidooien overeenkomstig de pleitnotities, gehouden ter openbare terechtzitting van 11 januari 2017. Hierbij is akte verleend van het overleggen van een productie, die bij bericht van 8 december 2016 namens Mitros is ingebracht.
2.2
Na afloop van de pleidooien heeft het hof arrest bepaald op één dossier.

3.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten.
3.1
Bij overeenkomst van 16 maart 2001 heeft [appellant] van Mitros de sociale woning op het adres [woonadres] te [plaatsnaam] gehuurd. [appellant] is geboren op [geboortedatum] . Hij is 35 à 40 jaar geleden naar Nederland verhuisd met het oog op betaald werk, dat hij in Nederland kon krijgen. Hij is thans gepensioneerd en ontvangt een AOW-uitkering met een aanvullend pensioen. [appellant] is gehuwd met [de echtgenote] . Mevrouw [de echtgenote] woont in [land in buitenland] .
3.2
In februari 2014 is [appellant] naar [land in buitenland] gereisd, waar hij tot 5 augustus 2015 heeft verbleven. Hij is gedurende deze periode meermalen in het ziekenhuis opgenomen, namelijk van 15 februari 2014 tot en met 11 maart 2014, van 26 maart 2014 tot en met 16 april 2014, en van 6 juni 2014 tot 20 juni 2014. Op 15 februari 2015 is hij opnieuw opgenomen (de daarop gevolgde datum van ontslag uit het ziekenhuis is niet duidelijk). Van 5 augustus 2015 tot 12 september 2015 verbleven [appellant] en mevrouw [de echtgenote] in [plaatsnaam] , waarna zij weer naar [land in buitenland] vertrokken. Op 3 februari 2016 is [appellant] in een ziekenhuis in [land in buitenland] opgenomen. Op 31 maart 2016 is [appellant] in [plaatsnaam] teruggekeerd.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
Mitros heeft in eerste aanleg bij dagvaarding van 29 december 2015 de ontbinding van de huurovereenkomst gevorderd met veroordeling van [appellant] tot de ontruiming van de woning en vergoeding van proceskosten. Zij heeft daartoe gesteld dat [appellant] sinds begin 2004 niet langer zijn hoofdverblijf in de woning heeft en daardoor, gelet ook op artikel 9 lid 2 van de toepasselijke algemene huurvoorwaarden, wanprestatie pleegt. [appellant] heeft uitstel gekregen om verweer te voeren, maar heeft de daarvoor vergunde periode niet gebruikt om inhoudelijk op de vorderingen van Mitros te reageren. De kantonrechter heeft de vorderingen bij het bestreden vonnis van 23 maart 2016 toegewezen. Dit vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
4.2
Bij kort geding-vonnis van 20 april 2016 heeft de voorzieningenrechter geweigerd om de executie van het bestreden vonnis te schorsen. Op 21 april 2016 heeft Mitros de woning laten ontruimen.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

5.1
[appellant] heeft bij memorie van grieven betwist dat hij vóór de ontruiming van het huurhuis niet meer in het huurhuis woonde. Hij heeft toegelicht dat zijn reis naar [land in buitenland] in 2014 een vakantiereis betrof, maar dat hij niet in staat was om terug te reizen omdat bij hem gangreen in zijn rechterbeen werd geconstateerd. Hij heeft zich in [land in buitenland] onder doktersbehandeling gesteld en zich meermalen in een ziekenhuis laten opnemen, waarbij zijn rechterbeen werd geamputeerd (eerst onder de knie, maar toen dat niet afdoende bleek te zijn geweest nogmaals boven de knie). Inmiddels is ook zijn linkerbeen geïnfecteerd geraakt. Voor zijn noodzakelijke verzorging was hij al die tijd afhankelijk van zijn echtgenote, mevrouw [de echtgenote] . Mevrouw [de echtgenote] woont in [land in buitenland] . Zij kan geen vergunning voor langerdurend verblijf in Nederland verkrijgen, aldus nog steeds de memorie van grieven. [appellant] is steeds van plan geweest om in de huurwoning in [plaatsnaam] terug te keren, waar hij stond ingeschreven, waar zijn meubilair stond, hij een internet-, telefoon- en TV-aansluiting had,
en zijn post ontving. Hij onderhield die woning ook. Daarom woonde hij steeds in de woning, aldus nog steeds de memorie van grieven.
5.2
Bij pleidooi heeft [appellant] aangevoerd dat mevrouw [de echtgenote] thans kans maakt op een verblijfsvergunning voor langere duur. [appellant] heeft voorts, eveneens voor het eerst bij pleidooi, betwist dat de algemene huurvoorwaarden, waarop Mitros zich heeft beroepen, van toepassing zijn.
5.3
Met het verweer tegen het beroep op de algemene voorwaarden heeft [appellant] alsnog betwist dat hij verplicht was om de huurwoning te bewonen. Gelet op deze strekking van het verweer en op het feit dat de vordering in het bestreden vonnis mede op grond van de daarmee betwiste stelling is toegewezen, gaat het hierbij naar het oordeel van het hof om een verweer dat [appellant] in beginsel uiterlijk bij de memorie van grieven had kunnen aanvoeren. [appellant] heeft het verweer dus te laat aangevoerd en Mitros heeft zich daartegen verzet. Daarom zal het hof aan de betwisting van de toepasselijkheid van de algemene voorwaarden voorbij gaan.
5.4
Nu reeds op grond van de toepasselijke huurvoorwaarden blijkt dat [appellant] jegens Mitros verplicht was om in het huurhuis te wonen, zal het hof beoordelen in hoeverre is gebleken dat [appellant] zijn hoofdverblijf in het huurhuis heeft beëindigd. [appellant] heeft in dit verband gewezen op het arrest HR 19 januari 1880, W 4475, waarin de Hoge Raad overwoog dat iemand zijn hoofdverblijf heeft op de plaats waar de zetel van zijn fortuin is, waar hij zijn zaken behartigt, waar hij zijn goederen en eigendommen beheert en waarvandaan hij uitsluitend weggaat met een bepaald doel, met het plan om, als dat doel bereikt is, weer naar die plaats terug te keren.
Mitros heeft niet betoogd dat het begrip hoofdverblijf in de huurovereenkomst een andere inhoud heeft dan in dat arrest (waarin niet een overeenkomst, maar de wetstekst wordt uitgelegd) is bedoeld, zodat het hof zich daarbij aansluit. Dit betekent dat het voor de beantwoording van deze vraag aankomt op de (uit feiten en omstandigheden af te leiden) bedoelingen die [appellant] had met het vertrek in 2014 en het verblijf in [land in buitenland] .
5.5
[appellant] is, na een verblijf van enkele weken in het huurhuis, in september 2015 met mevrouw [de echtgenote] naar [land in buitenland] teruggekeerd, naar zijn zeggen omdat hij zijn medische behandeling in [land in buitenland] onderging en voor zijn verzorging was aangewezen op hulp van mevrouw [de echtgenote] . Ter zitting in hoger beroep heeft [appellant] toegelicht dat hij verzorging door Thuiszorg in Nederland niet prettig vindt en dat hij daarom de voorkeur gaf aan verzorging door mevrouw [de echtgenote] . Deze keuze heeft geleid tot blijvende afhankelijkheid van zijn in [land in buitenland] wonende echtgenote. Immers, [appellant] had in september 2015 geen uitzicht meer op terugkeer naar een situatie waarin hij zichzelf voldoende kon verzorgen, gelet op de destijds reeds ingetreden, onomkeerbare gevolgen van zijn ziekte, en mevrouw [de echtgenote] kon hem de nodige verzorging niet in Nederland bieden omdat zij toen geen uitzicht had op een verblijfstitel. Dat onlangs een vergunning voor haar permanente verblijf in Nederland is aangevraagd, of binnenkort zal worden aangevraagd, is niet relevant: uit het voorgaande blijkt namelijk dat [appellant] er in september 2015 (of al eerder) voor heeft gekozen om niet langer in het huurhuis te wonen, maar om zich bij zijn echtgenote in [land in buitenland] te voegen. Hieraan doet niet af dat hij de woning gemeubileerd liet, deze bleef gebruiken als postadres en daar abonnementen op internet, televisie en telefoon liet doorlopen: [appellant] had niet de intentie om naar de woning terug te keren zodra de behandeling van zijn ziekte zou zijn afgerond.
5.6
De ernstige ziekte en zijn verstrekkende gevolgen zijn [appellant] overkomen en zijn beslissing om niet in [plaatsnaam] te blijven, maar om het gezelschap van zijn echtgenote in [land in buitenland] te zoeken, is alleszins begrijpelijk. Van verwijtbaarheid is daarom geen sprake. Overmacht staat echter niet in de weg aan de ontbinding van de huurovereenkomst met de ontruiming: in beginsel kan iedere tekortkoming tot de ontbinding van de huurovereenkomst leiden. Bovendien moet [appellants] vertrek hem op grond van de verdere inhoud van de overeenkomst en/of de verkeersopvattingen worden toegerekend, gelet op het feit dat het om een sociale huurwoning gaat waarvoor lange wachtlijsten zijn. Er is hier geen overmacht in de zin van artikel 6:75 BW.
vertrek uit de huurwoning levert in het licht van het hierna volgende ook al geen tekortkoming op van een zodanig bijzondere aard of beperkte betekenis, dat deze de ontbinding met haar gevolgen niet rechtvaardigt. [appellants] inkomsten zijn niet afhankelijk van een woonadres in Nederland, zodat uitsluitend [appellants] belang bij de beschikbaarheid van de woning een rol van betekenis speelt bij de afweging van belangen. Zolang mevrouw [de echtgenote] geen vergunning heeft voor permanent verblijf in Nederland, is het belang van [appellant] van beperkt gewicht, doordat het hem zolang steeds slechts gaat om kortdurend verblijf. Of, en zo ja, wanneer mevrouw [de echtgenote] zo’n vergunning zal krijgen, is onzeker. Mitros daarentegen heeft als verhuurster van sociale woningen zwaarwegend belang bij het zoveel mogelijk beschikbaar stellen van haar woningen aan huurders die uitsluitend het wonen in een sociale huurwoning kunnen betalen.
5.7
Het hoger beroep faalt. De vorderingen tot ontbinding en ontruiming zijn terecht toegewezen. Feiten en omstandigheden die, indien bewezen, tot een ander oordeel leiden, zijn niet gesteld, zodat het hof niet aan bewijslevering toekomt.

6.De slotsom

6.1
Nu geen van de grieven slaagt, zal het hof het bestreden vonnis bekrachtigen.
6.2
[appellant] wordt in hoger beroep in het ongelijk gesteld en zal daarom in de proceskosten van het hoger beroep worden veroordeeld. Aan de zijde van Mitros zullen deze kosten worden begroot op € 718 aan griffierecht en op € 2.682 voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief. Zoals gevorderd zal de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het bestreden vonnis van de kantonrechter te Utrecht van 23 maart 2016;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten in hoger beroep, aan de zijde van Mitros begroot op € 718 aan verschotten en € 2.682 voor salaris van de advocaat;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.E. de Boer, I.A. Katz-Soeterboek en S.C.P. Giesen en in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 februari 2017.