In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 oktober 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X], tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 18 augustus 2016. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2010, waarbij de inspecteur een winstuitdeling van € 273.700 aan belanghebbende heeft toegerekend. Belanghebbende, die in 1998 huwelijkse voorwaarden had met [A] (de ex-echtgenoot), betwistte de toerekening van deze winstuitdeling aan haar, en stelde dat deze geheel aan haar ex-echtgenoot moest worden toegerekend. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging.
Tijdens de zitting op 8 september 2017 heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. Belanghebbende voerde aan dat de winstuitdeling niet aan haar, maar aan haar ex-echtgenoot moest worden toegerekend, en dat de inspecteur het vertrouwensbeginsel had geschonden. De inspecteur daarentegen stelde dat de gezamenlijke keuze van belanghebbende en haar ex-echtgenoot om de winstuitdeling toe te rekenen aan de ex-echtgenoot was herzien door de curator van het faillissement van de ex-echtgenoot.
Het Hof oordeelde dat de inspecteur ten onrechte het bedrag van € 273.700 als inkomen uit aanmerkelijk belang bij belanghebbende in aanmerking had genomen. Het Hof volgde de stelling van belanghebbende dat de winstuitdeling op basis van de gezamenlijke keuze van belanghebbende en haar ex-echtgenoot aan de ex-echtgenoot moest worden toegerekend. De aanslag werd verminderd tot een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 28.481 en een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van nihil. Tevens werd de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.980.