ECLI:NL:GHARL:2017:8560

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 oktober 2017
Publicatiedatum
3 oktober 2017
Zaaknummer
16/00874 en 16/00875
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake zuiveringsheffing voor recreatiewoningen met gedoogde permanente bewoning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraken van de rechtbank Overijssel met betrekking tot de definitieve aanslag zuiveringsheffing voor het jaar 2012 en de voorlopige aanslag voor 2015. De heffingsambtenaar had aan belanghebbende een definitieve aanslag opgelegd van € 13.651,34 voor 2012 en een voorlopige aanslag van € 22.489,33 voor 2015. De rechtbank heeft de beroepen van belanghebbende gegrond verklaard en de aanslagen verlaagd. Belanghebbende stelt dat zij niet heffingsplichtig is en dat de aanslagen onterecht zijn opgelegd, omdat het park door de gedoogde permanente bewoning zijn karakter als recreatieterrein heeft verloren. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de woningen die niet permanent worden bewoond, voor recreatiedoeleinden zijn bestemd en dat het park als zodanig wordt geëxploiteerd. De heffingsambtenaar heeft aannemelijk gemaakt dat in 2012 een aantal van 27 recreatiewoningen permanent werd bewoond. Het Hof bevestigt de uitspraken van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

Belastingkamer
locatie Arnhem
nummers 16/00874 en 16/00875
uitspraakdatum:
4 oktober 2017
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraken van de rechtbank Overijssel van 24 juni 2016, nummers AWB 15/1660 en AWB 15/1662, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
het gemeenschappelijk belastingkantoor Lococensus-Tricijn (GBLT)(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2012 een definitieve aanslag zuiveringsheffing bedrijven opgelegd ten bedrage van € 13.651,34 en voor het jaar 2015 een voorlopige aanslag zuiveringsheffing bedrijven ten bedrage van € 22.489,33.
1.2.
Op de bezwaarschriften van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraken op bezwaar beide aanslagen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraken in beroep gekomen bij de rechtbank Overijssel (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft de beroepen gegrond verklaard, de uitspraken van de heffingsambtenaar vernietigd en de aanslagen verminderd tot € 13.424,59 (2012) en € 4.925,85 (2015).
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 juli 2017. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
De definitieve aanslag zuiveringsheffing bedrijven 2012 heeft betrekking op het adres [a-straat] 25 te [A] . Op dit adres bevindt zich [B] (hierna ook: het park), welk park onder meer bestaat uit 207 recreatiewoningen. Verweerder heeft, naast het object met de aanduiding 25-AO, 180 van de 207 recreatiewoningen in voormelde definitieve aanslag betrokken.
2.2.
De gemeente Zutphen gedoogt dat de recreatiewoningen op het park permanent worden bewoond. De gebruikers van de permanent bewoonde woningen worden, voor zover zij als bewoner op dit adres zijn ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie (GBA), zelfstandig in de zuiveringsheffing aangeslagen.
2.3.
Na het staken van de activiteiten door [C] B.V. zijn (een beperkt deel van) de rechten en verplichtingen eind januari 2004 overgegaan naar [D] B.V.
2.4.
[D] B.V. is op het park actief onder de naam [X] B.V. De werkzaamheden van belanghebbende bestaan onder andere uit het handhaven van rust en orde in het park, het inrichten en bemannen van een centrale receptie, het verzorgen van post, het verhelpen van kleine storingen in de wooneenheden, het verwijderen en/of ophalen van straat-, huis- en tuinafval, het in stand houden van bepaalde recreatieterreinen en het onderhouden van de gronden behorend bij het park. Deze laatste werkzaamheden omvatten het maaien van gras, het schoonhouden van oevers en beschoeiingen en het eenmaal per jaar schoonmaken van de dakgoten. Voor deze werkzaamheden krijgt belanghebbende een vergoeding, waarvan de hoogte wordt overeengekomen met de Vereniging van Eigenaren.
2.5.
De bemiddeling in de commerciële verhuur van een deel van de recreatiewoningen dat niet permanent wordt bewoond, geschiedt door [E] B.V. (hierna: [E] ). Belanghebbende verleent recreatieve huurders toegang tot de door hen bij [E] gehuurde recreatiewoningen. Voor dit doel is belanghebbende in het bezit van de sleutels van deze woningen. Zij ontvangt voor deze diensten een vergoeding van [E] , die los staat van de in 2.4. genoemde vergoeding.
2.6.
De infrastructuur van het park (waaronder de riolering) wordt beheerd door Stichting [F] ( [F] ).
2.7.
In de aanslag 2012 zijn, naast het object met de aanduiding 25-AO, 207 recreatiewoningen betrokken. De aanslag is gebaseerd op 326,90 vervuilingseenheden (v.e.) en een tarief van € 41,76 per v.e. In beroep is de aanslag verlaagd en gebaseerd op 180 recreatiewoningen, met een waterverbruik van 13.977 m³, hetgeen resulteert in een aantal v.e. van 321,47 (13.977 m³ x afvalwatercoëfficiënt 0,023) maal het tarief van € 41,76 per v.e. De 180 woningen waarvan het waterverbruik in de heffing is betrokken, betreffen woningen waarvan in de GBA geen persoon als (permanente) bewoner is ingeschreven.
2.8.
In de voorlopige aanslag 2015 zijn, naast het object met de aanduiding 25-AO, 207 recreatiewoningen betrokken. De voorlopige aanslag is gebaseerd op 478,7 v.e. en een tarief van € 46,98 per v.e. In beroep is de voorlopige aanslag verlaagd en gebaseerd op 64 recreatiewoningen, met een waterverbruik van 4.559 m³, hetgeen resulteert in een aantal v.e. van 104,85 (4.559 m³ x afvalwatercoëfficiënt 0,023) maal het tarief van € 46,98 per v.e. De 64 woningen waarvan het waterverbruik in de heffing is betrokken, betreffen woningen waarvan in de GBA geen persoon als (permanente) bewoner is ingeschreven.
2.9.
In artikel 3, tweede en derde lid, van zowel de Verordening zuiveringsheffing Waterschap Rijn en IJssel 2012, als de Verordening zuiveringsheffing Waterschap Rijn en IJssel 2015 (hierna tezamen ook: de Verordening) staat het volgende:
“2. Aan de heffing worden onderworpen:
a. ter zake van het afvoeren vanuit een woonruimte of een bedrijfsruimte: degene die het gebruik heeft van die ruimte;
(…)
3. Voor de toepassing van het tweede lid, onderdeel a, is heffingsplichtig:
(…)
c. in geval van het voor volgtijdig gebruik ter beschikking stellen van een woonruimte of bedrijfsruimte: degene die de ruimte ter beschikking heeft gesteld, met dien verstande dat degene die de ruimte ter beschikking heeft gesteld, bevoegd is de heffing als zodanig te verhalen op degene aan wie de ruimte ter beschikking is gesteld.”

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de aanslag 2012 en de voorlopige aanslag 2015, zoals door de Rechtbank verlaagd, terecht en voor het jaar 2012 tot een juist bedrag zijn opgelegd.
3.2.
Belanghebbende heeft daartoe aangevoerd dat zij niet kan worden aangemerkt als heffingsplichtig in de zin van de Verordening, althans dat het aanmerken van belanghebbende als heffingsplichtig berust op willekeur, gelet op de versnippering van de exploitatietaken op het park. Belanghebbende heeft ook aangevoerd dat het park door de toenemende permanente bewoning van de recreatiewoningen het karakter heeft verloren van een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd. Verder heeft belanghebbende aangevoerd dat de onzorgvuldige wijze waarop de aanslag 2012 en de voorlopige aanslag 2015 tot stand zijn gekomen, meebrengt dat deze vernietigd dienen te worden. Belanghebbende bestrijdt ten slotte dat in 2012 slechts 27 recreatiewoningen permanent werden bewoond.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Ingevolge artikel 122h, eerste lid, van de Waterschapswet (hierna: Wsw) wordt de vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een woonruimte worden afgevoerd gesteld op drie vervuilingseenheden. De vervuilingswaarde van de stoffen die vanuit een door één persoon gebruikte woonruimte worden afgevoerd bedraagt één vervuilingseenheid. Ingevolge het vijfde lid van dit artikel is het eerste lid niet van toepassing op de voor recreatiedoeleinden bestemde woonruimten die zich bevinden op een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd. Deze woonruimten worden tezamen aangemerkt als één bedrijfsruimte dan wel als onderdeel van de bedrijfsruimte.
4.2.
De Verordening kent in artikel 17, eerste en tweede lid, bepalingen die gelijkluidend zijn aan artikel 122h, eerste en vijfde lid, van de Wsw.
4.3.
Naar het oordeel van het Hof zijn de woningen die niet permanent worden bewoond voor recreatiedoeleinden bestemde woonruimten en is het park een voor verblijfsrecreatie bestemd terrein dat als zodanig wordt geëxploiteerd. De bestemming van het park en de daarop gelegen woningen is recreatie en de niet permanent bewoonde woningen zijn ook als zodanig in gebruik. Het feit dat wordt gedoogd dat (een toenemend aantal) woningen in strijd met deze bestemming permanent wordt bewoond, is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen, onder meer omdat het park is afgesloten met een slagboom, beschikt over een centrale receptie en een tennis- en jeu-de-boulesbaan, de wegen op het terrein niet behoren tot de openbare weg en beheer van de infrastructuur en de verwerking van afval niet door de overheid doch particulier zijn geregeld.
4.4.
De in onderdeel 2.4. genoemde activiteiten die door belanghebbende worden uitgevoerd laten geen andere conclusie toe dan dat belanghebbende op het park zodanige activiteiten verricht op het gebied van beheer en exploitatie, dat zij kan worden aangemerkt als degene die het gebruik heeft in de zin van artikel 3, tweede lid, onder a, van de Verordening. De omstandigheid dat anderen ook activiteiten ontplooien met betrekking tot het beheer ( [F] ) of de exploitatie ( [E] ) van het park, maken, anders dan belanghebbende meent, niet dat het betrekken in de heffing van belanghebbende berust op willekeur. De aard en omvang van de door belanghebbende ontplooide activiteiten met betrekking tot beheer en exploitatie van het park zijn niet zodanig ondergeschikt aan die van [F] en [E] , dat de conclusie van belanghebbende gerechtvaardigd is.
4.5.
De heffingsambtenaar heeft met betrekking tot beide aanslagen in beroep aangegeven dat deze tot een te hoog bedrag zijn vastgesteld doordat de aantallen niet permanent bewoonde woningen te hoog zijn vastgesteld. De Rechtbank heeft de aanslagen dienovereenkomstig verminderd. Verder heeft de heffingsambtenaar ter zitting van het Hof aangegeven dat aan belanghebbende eerder dan in beroep informatie met betrekking tot permanente bewoning en waterverbruik ter beschikking had moeten worden gesteld. Naar ’s Hofs oordeel is een en ander echter onvoldoende om de conclusie te rechtvaardigen dat beide aanslagen dienen te worden vernietigd op grond van schending van het zorgvuldigheidsbeginsel.
4.6.
Het Hof is van oordeel dat de heffingsambtenaar met de verwijzing naar de inschrijvingen in het GBA aannemelijk heeft gemaakt dat in 2012 een aantal van 27 recreatiewoningen op het park permanent werd bewoond. Belanghebbende heeft dit aantal weliswaar betwist, maar hiervoor geen concrete gegevens aangedragen. Nu het waterverbruik van deze woningen, die zelfstandig in de heffing zijn betrokken, niet is betwist, heeft de heffingsambtenaar op een juiste wijze hiermee rekening gehouden.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraken van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.A.V. Boxem, voorzitter, mr. J.P.M. Kooijmans en mr. N. Djebali, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is op
4 oktober 2017in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(J.H. Riethorst) (R.A.V. Boxem)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 4 oktober 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.