Uitspraak
[appellant],
[geïntimeerde] ,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 juli 2017 uitspraak gedaan in een hoger beroep dat volgde op een kort geding. In eerste aanleg had de kantonrechter de vordering van de geïntimeerde, [geïntimeerde], tot afgifte van een Mercedes Benz 500 SEL toegewezen, op straffe van verbeurte van een dwangsom. De appellant, [appellant], had de auto een jaar voor de diefstal gekocht voor € 250,-. Het hof oordeelde dat de verbeurde dwangsommen niet meetellen voor de waarde van de vordering, zoals bepaald in artikel 611h van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Het hof heeft de feiten uit de eerdere uitspraak overgenomen en vastgesteld dat de waarde van de vordering niet meer dan € 250,- bedraagt, waardoor het hoger beroep niet ontvankelijk is. Het hof verklaarde [appellant] niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep en veroordeelde hem in de proceskosten van het hoger beroep, die aan de zijde van [geïntimeerde] zijn vastgesteld op € 311,- voor griffierecht en € 1.264,- voor salaris advocaat. De uitspraak benadrukt de juridische nuance dat dwangsommen niet meetellen bij de bepaling van de waarde van de vordering voor hoger beroep.