ECLI:NL:GHARL:2017:8334

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 september 2017
Publicatiedatum
25 september 2017
Zaaknummer
200.210.003/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en toekenning eenhoofdig gezag aan de moeder na ernstige verstoring van de ouderlijke relatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 19 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag over een minderjarige, geboren in 2002. De ouders, de moeder en de vader, hebben al geruime tijd een ernstig verstoorde relatie, wat heeft geleid tot een situatie waarin de minderjarige klem zit tussen zijn ouders. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. L. Rijsdam, heeft in hoger beroep verzocht om het gezamenlijk gezag te beëindigen en het eenhoofdig gezag aan haar toe te kennen. De vader, vertegenwoordigd door mr. H.H. Gerdes, heeft verweer gevoerd en verzocht om bekrachtiging van de eerdere beschikking van de rechtbank.

De rechtbank Noord-Nederland had eerder het verzoek van de moeder afgewezen, maar het hof oordeelde dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden. De communicatie tussen de ouders is ernstig verstoord en er is geen zicht op verbetering. De minderjarige heeft sinds mei 2016 geen contact meer met zijn vader en heeft in een brief aan het hof zijn wens geuit dat zijn moeder alleen het gezag krijgt. Het hof heeft vastgesteld dat de huidige situatie veel stress met zich meebrengt voor de minderjarige en dat hij behoefte heeft aan een duidelijke en voorspelbare opvoedingssituatie.

Het hof heeft geoordeeld dat het gezamenlijk gezag niet langer in het belang van de minderjarige is en heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd. De moeder is vanaf heden alleen belast met het ouderlijk gezag over de minderjarige. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.210.003/01
(zaaknummer rechtbank C/18/169914 / FA RK 16-2451)
beschikking van 19 september 2017
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. L. Rijsdam te Leiden,
en
[verweerder] ,
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. H.H. Gerdes te Nieuwe Pekela.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 15 november 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 15 februari 2017;
- het verweerschrift;
- een journaalbericht van mr. Rijsdam van 20 juni 2017;
- een journaalbericht van mr. Rijsdam van 5 juli 2017 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Rijsdam van 12 juli 2017 met productie(s).
2.2
De minderjarige [de minderjarige] heeft bij brief van 6 juli 2017 aan het hof zijn mening kenbaar gemaakt met betrekking tot het verzoek.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 19 juli 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] (ook te noemen: [de minderjarige] ), geboren [in] 2002, over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 11 februari 2015 is het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij de moeder bepaald. Tevens is er een zorgregeling vastgesteld, inhoudende dat [de minderjarige] één weekend per veertien dagen van vrijdag 19.00 uur tot en met zondag 19.00 uur bij de vader verblijft, alsmede de helft van de zomervakantie.
3.3
Bij beschikking van 22 juli 2015 heeft de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, het verzoek van de moeder om haar alleen met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] te belasten, afgewezen.
3.4
[de minderjarige] en de vader hebben sinds mei 2016 geen contact met elkaar.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de beëindiging van het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] en het toekennen van het eenhoofdig gezag aan de moeder.
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het op 7 september 2016 opnieuw ingediende verzoek van de moeder strekkende tot beëindiging van het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] en het toekennen van het eenhoofdig gezag aan de moeder, wederom afgewezen. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de door de moeder gestelde wijziging van omstandigheden na het geven van voormelde beschikking van 22 juli 2015 niet kan leiden tot wijzing van het gezag over [de minderjarige] .
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 15 november 2016. De moeder wenst het geschil in volle omvang aan de orde te stellen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende haar verzoek in eerste aanleg alsnog toe te wijzen.
4.3
De vader heeft verweer gevoerd. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.
4.4
Uit de brief die [de minderjarige] aan het hof heeft gestuurd, blijkt dat hij graag wil dat het verzoek van zijn moeder wordt toegewezen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond van waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b. wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat er na het geven van voormelde beschikking van 22 juli 2015 sprake is van een wijziging van omstandigheden als bedoeld in het eerste lid van artikel 1:253n BW.
5.3
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de verhouding tussen partijen al geruime tijd ernstig verstoord is en dat constructief overleg en een min of meer normale communicatie tussen partijen al jaren niet heeft plaatsgevonden of mogelijk is geweest. Partijen onderkennen dit ook beiden.
Er is veel geprobeerd en geïnvesteerd om de verstandhouding tussen de ouders te verbeteren, maar al deze pogingen hebben niet tot het gewenste resultaat geleid.
Hoewel partijen zich in 2015 in het kader van de eerdere procedure over gezagswijziging, - zoals blijkt uit de voornoemde beschikking van 22 juli 2015 - op advies van de raad voor de kinderbescherming ter zitting van de rechtbank uitdrukkelijk bereid hebben verklaard om deel te nemen aan het [C] traject (het [C] -traject), is dit traject nooit van start gegaan. De communicatie tussen partijen en hun verstandhouding is sindsdien niet verbeterd. Integendeel, gebleken is dat enig respect van partijen voor elkaar thans volledig ontbreekt en dat alle vertrouwen is weggevallen. Ruim twee jaar later moet het hof vaststellen dat partijen nog steeds niet in staat zijn tot de voor de uitoefening van gezamenlijk gezag noodzakelijke communicatie. [de minderjarige] en de vader hebben sinds mei 2016 geen contact met elkaar.
5.4
Het hof is, naar aanleiding van het vorenstaande, met de moeder van oordeel dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden die een hernieuwde beoordeling ten aanzien van het beëindigen en/of toekennen van het gezag mogelijk maken. Anders dan in 2015 is er naar het oordeel van het hof geen zicht meer op verbetering en zijn er geen aanwijzingen dat de situatie zich op afzienbare termijn in positieve zin zal wijzigen.
Hoewel de vader wederom stelt alsnog open te staan voor hulpverlening teneinde de communicatie te herstellen, waarbij door hem wordt gedacht aan een vorm van forensische mediation, lijkt dit slechts op een herhalen van zetten. Uit de stukken blijkt niet dat de vader sinds de beschikking van 22 juli 2015 enige poging heeft ondernomen om de communicatie met de moeder enigszins te herstellen. Aan de zijde van de moeder bestaat er geen enkel vertrouwen in de vader en zij ziet (inmiddels) geen mogelijkheden meer om de communicatie te herstellen.
5.5
Het hof stelt voorop dat het ontbreken van een goede communicatie tussen de ouders niet zonder meer meebrengt dat in het belang van het kind het ouderlijk gezag slechts aan één van de ouders moet worden toegekend. Evident is echter dat [de minderjarige] last heeft van deze situatie; hij zit hierdoor klem tussen de ouders en de voortdurende strijd tussen de ouders zal schadelijke gevolgen voor hem hebben.
[de minderjarige] heeft vanuit zijn problematiek behoefte aan een duidelijke, voorspelbare opvoedingssituatie en sociale situatie. Hij is moeilijk lerend en sinds 2006 door [D] (Kinder- en Jeugdpsychiatrie) gediagnosticeerd met een Autisme Spectrum Stoornis (ASS) en staat sindsdien onder behandeling van [D] . Daarnaast ontvangt [de minderjarige] op dit moment training (zelfverdedigingstechnieken) en begeleiding (weerbaarheid) van [E] in zowel een groep als individueel.
Uit de stukken, waaronder het (aanvullende) schrijven van [D] van 25 mei 2016 en 3 januari 2017 en het Onderzoeksrapport van [F] van 25 mei 2017, blijkt dat de huidige (gezags)situatie veel stress met zich brengt voor [de minderjarige] . Dat is wat ook [de minderjarige] zelf aangeeft en hij heeft aangegeven dat hij wil dat deze onrust om hem heen stopt. [D] en [F] maken zich geen zorgen over de opvoedsituatie van [de minderjarige] bij moeder thuis.
5.6
Het hof betrekt in zijn oordeel dat [de minderjarige] , die inmiddels bijna 15 jaar oud is, in staat is zijn eigen mening te vormen en bestendig is in zijn wens dat de moeder alleen het gezag krijgt en in zijn (lange) brief van 11 juli 2017 aan het hof ook duidelijk heeft aangegeven waarom hij dat wenst. Hij heeft daarbij kort gezegd verklaard geen contact meer te willen met de vader. Wat [de minderjarige] zelf wil is dat zijn vader hem en zijn moeder met rust laat. Hij voelt zich fijn bij zijn moeder en wil dat zijn vader stopt met het veroorzaken van onrust (bij hem thuis en in zijn schoolsituatie) en spanningen waar hij en zijn moeder last van hebben. Hij wordt daar, zoals hij zelf in zijn brief heeft verwoord, gek van en hij krijgt er boosheid van.
5.7
Onder deze omstandigheden is er een onaanvaardbaar risico dat [de minderjarige] (verder) klem of verloren raakt tussen de ouders als het gezamenlijk gezag voortduurt en niet is te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen. Eenhoofdig gezag biedt meer duidelijkheid en brengt in elk geval voor wat betreft de rechten en plichten die voor een ouder voortkomen uit het gezag, de voor [de minderjarige] hoogst noodzakelijke rust. Het hof is dan ook van oordeel dat een wijziging van het gezag in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is.
5.8
Hetgeen de vader voor het overige heeft aangevoerd kan bij gebrek aan nadere onderbouwing, niet tot een ander oordeel leiden.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen slaagt de grief. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen per datum van de beschikking van het hof en beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren als na te melden, nu partijen een relatie met elkaar hebben gehad en de procedure het uit die relatie geboren kind betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 15 november 2016, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, per heden en (in zoverre) opnieuw beschikkende:
beëindigt het gezamenlijk gezag van partijen over [de minderjarige] , geboren [in] 2002 te [G] , en bepaalt dat de moeder vanaf heden alleen zal zijn belast met het ouderlijk gezag over hem;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Noord-Nederland, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het openbaar register;
verklaart deze beschikking (tot zover) uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. J.G. Idsardi en mr. I.A. Vermeulen, bijgestaan door mr. M. Marsnerova als griffier, en is 19 september 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.