Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekers in hoger beroep,
1.William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
namens de raad, de heer [D] en mevrouw [E] namens de GI en de gezinshuisouder. Mr. Hellinga heeft ter zitting het woord mede gevoerd aan de hand van de door haar overgelegde pleitnotitie.
3.De vaststaande feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
De ouders kampen met een belast verleden. In het gezin is jarenlang, ook in het vrijwillig kader, hulpverlening ingezet. De hulpverlening heeft een uithuisplaatsing niet kunnen voorkomen. Het heeft [de minderjarige5] in de thuissituatie bij de ouders in ernstige mate ontbroken aan basale zorg en veiligheid. Er was in het grote gezin van de ouders nauwelijks geld om de kinderen te bieden wat zij nodig hadden, zoals voldoende eten. Ook was er onvoldoende aandacht voor structuur en regelmaat. Vanuit de in 2012 verrichtte psychodiagnostische onderzoeken is gebleken dat [de minderjarige5] en zijn broers en zussen lange tijd in chaos zijn opgegroeid. Ook was de vader vaak boos en sloeg hij de kinderen. De ouders konden de verzorging en de opvoeding van de kinderen niet aan en hierdoor is [de minderjarige5] tekortgekomen. Door zijn belaste voorgeschiedenis is [de minderjarige5] kwetsbaar en heeft hij specifieke verzorging, begeleiding en ondersteuning nodig. Nu de ouders sinds de uithuisplaatsing van [de minderjarige5] in juli 2011, derhalve over een periode van ruim vierenhalf jaar, niet in staat zijn gebleken om binnen een voor de persoon en ontwikkeling van [de minderjarige5] aanvaardbaar te achten termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen, ontbreekt het vooruitzicht op terugkeer naar de ouders. Dat het perspectief van [de minderjarige5] bij de gezinshuisouders ligt,
aan wie hij gehecht is en waar hij zich goed heeft ontwikkeld, is ook niet meer in geschil.
De ouders berusten in de plaatsing van [de minderjarige5] bij de gezinshuisouders. Volgens de ouders kan deze plaatsing in een vrijwillig kader worden voortgezet, nu zij (inmiddels) inzien dat het in het belang van [de minderjarige5] is dat de reeds langdurige plaatsing bij de gezinshuisouders wordt gecontinueerd, en is een beëindiging van het gezag niet noodzakelijk en niet proportioneel.
de ouders, terwijl het perspectief van [de minderjarige5] blijvend bij de gezinshuisouders ligt, tot gevolg zou hebben dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing jaarlijks zouden dienen te worden verlengd, hetgeen veel onzekerheid en onrust met zich brengt. Voorts geldt dat de maatregelen van ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing in beginsel van tijdelijke aard dienen te zijn en die tijdelijkheid niet past bij de huidige situatie, waarin duidelijk is dat [de minderjarige5] 's belang gelegen is in een bestendiging van het verblijf bij de gezinshuisouders.
6.De slotsom
7.De beslissing
12 april 2016.