In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een muziekvereniging tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland over de vaststelling van de WOZ-waarde van een onroerende zaak. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 727.000, maar de belanghebbende, de muziekvereniging, betwistte deze waarde en stelde dat de WOZ-waarde ex- of inclusief omzetbelasting moest worden vastgesteld. De rechtbank had het beroep van de vereniging ongegrond verklaard, waarna de vereniging in hoger beroep ging. Tijdens de zitting op 23 augustus 2017 werd het geschil besproken, waarbij de belanghebbende stelde dat de omzetverhouding bepalend was voor de aftrek van voorbelasting bij de waardevaststelling. Het Hof oordeelde dat de WOZ-waarde op € 675.000 moest worden vastgesteld, waarbij het Hof de heffingsambtenaar in het ongelijk stelde en de uitspraak van de rechtbank vernietigde. Het Hof concludeerde dat de muziekvereniging recht had op een hogere aftrek van voorbelasting dan de heffingsambtenaar had gesteld, en dat de heffingsambtenaar de proceskosten moest vergoeden.