Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.166.650
(zaaknummer rechtbank Gelderland, locatie Nijmegen, 3005172)
arrest van 12 september 2017
in de zaak van
de naamloze vennootschap
Poelmann van den Broek N.V.,
gevestigd te Nijmegen,
appellante in hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: Poelmann,
advocaat mr. C.W. Houtman,
tegen:
mr. V.C.A. Eschauzier-Van Wijk q.q.,
in haar hoedanigheid van (opvolgend) curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Steroko B.V.
wonende te Nijmegen,
geïntimeerde in hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: de curator,
advocaat mr. V.C.A. Eschauzier-Van Wijk.
1.Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 23 mei 2014 en 6 februari 2015 die de kantonrechter (rechtbank Gelderland, locatie Nijmegen) heeft gewezen.
2.Het geding in hoger beroep
2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 2 maart 2015,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord (met producties).
2.2.
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3.
Poelmann vordert in het hoger beroep – kort samengevat – vernietiging van het vonnis van 6 februari 2015 en niet-ontvankelijkverklaring dan wel afwijzing van de vordering van de curator, met veroordeling van de curator in de proceskosten in beide instanties.
3.De vaststaande feiten
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1. tot en met 2.7. van het bestreden vonnis van 6 februari 2015.
4.De motivering van de beslissing in hoger beroep
4.1.
Deze zaak gaat om het volgende. Poelmann heeft met de besloten vennootschap Steroko Holding B.V. (nader: Steroko Holding) – de moedervennootschap van Steroko B.V. (nader: Steroko) – een overeenkomst van opdracht gesloten. Poelmann heeft daarna een (voorschot)nota ad € 8.925,-- d.d. 3 mei 2012 aan Steroko Holding verzonden. Deze declaratie is door Steroko voldaan met twee betalingen van 7 en 16 mei 2012.
Steroko is op 29 mei 2012 in staat van faillissement verklaard. De curator heeft genoemde twee betalingen ad totaal € 8.925,-- vernietigd op grond van artikel 42 van de Faillissementswet (Fw). Op grond van deze bepaling kan de curator een onverplichte rechtshandeling van de gefailleerde vernietigen als deze benadeling van de schuldeisers tot gevolg heeft en zowel de schuldenaar als de wederpartij wetenschap had of behoorde te hebben van die benadeling. Bij rechtshandelingen om niet geldt de wetenschapseis aan de zijde van de wederpartij niet (artikel 42 lid 3 Fw). De curator stelt ter onderbouwing van de vernietiging van de betalingen door Steroko dat deze niet alleen onverplicht maar ook om niet zijn gedaan.
De curator heeft Poelmann gedagvaard en een verklaring voor recht gevorderd dat de twee genoemde betalingen ad totaal € 8.925,-- rechtsgeldig zijn vernietigd en dat Poelmann zal worden veroordeeld tot betaling aan de curator van genoemd bedrag vermeerderd met handelsrente.
4.2.
De kantonrechter heeft geoordeeld dat de door Steroko (aan Poelmann) verrichte betalingen van totaal € 8.925,-- ‘onverplicht’ alsook ‘om niet’ waren in de zin van artikel 42 Fw en dat deze rechtshandelingen op goede grond buitengerechtelijk zijn vernietigd. De kantonrechter heeft de vorderingen van de curator daarom, kort gezegd, toegewezen.
4.3.
Poelmann komt met één grief op tegen het oordeel dat de betalingen door Steroko om niet waren. Poelmann betoogt daartoe dat deze zien op de overeenkomst van opdracht tussen Poelmann en Steroko Holding. Dit is een overeenkomst onder bezwarende titel. Dat Steroko voor Steroko Holding betaalde, maakt die betaling daarom niet tot een rechtshandeling om niet. De ratio van de bepaling dat bij een (onverplichte) rechtshandeling om niet slechts aan de zijde van degene die de (onverplichte) rechtshandeling heeft verricht wetenschap van benadeling aanwezig hoeft te zijn is volgens Poelmann dat teruggave van hetgeen om niet werd verkregen ten nadele van de gezamenlijke schuldeisers niet onbillijk is. De betaling door een derde kan niet zodanig geabstraheerd worden van de overeenkomst onder bezwarende titel dat niet alleen sprake is van een onverplichte rechtshandeling maar tevens van een die om niet is verricht, zo begrijpt het hof de stelling van Poelmann, die zich in dat verband beroept op de conclusie van de advocaat generaal (punt 2.3.) bij HR 3 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1088 (artikel 81 RO.).
4.4.
Of een overeenkomst ‘om niet’ (in de zin van artikel 42 Fw) is aangegaan hangt volgens de curator af van de vraag of de prestatie van de één al dan niet rechtens verband houdt met de prestatie van de wederpartij. De betaling door Steroko betreft een voldoening van een schuld van een derde waarvoor ten opzichte van Steroko onvoldoende is gesteld noch anderszins is gebleken van een tegenprestatie. Daarom is sprake van een rechtshandeling ‘om niet’ en daarmee is voldaan aan de vereisten van artikel 42 Fw, aldus de curator.
4.5.
Het hof overweegt als volgt. In casu is sprake van betalingen door een derde (Steroko) in de zin van artikel 6:30 van het Burgerlijk Wetboek. Betalingen als deze kwalificeren, zoals de advocaat-generaal in de door Poelmann genoemde conclusie ook schrijft, niet per definitie als rechtshandelingen om niet in de zin van artikel 42 lid 3 Fw. Het hangt af van de omstandigheden van het geval of daar sprake van is. Bezien moet worden of degene die de betaling verrichtte, Steroko, op enigerlei wijze een daarmee verband houdende (reële) tegenprestatie ontving. Poelmann heeft daarover niets gesteld en daarvan is ook niet gebleken. Het moet er daarom voor worden gehouden dat tegenover de betalingen door Steroko geen enkele tegenprestatie stond. Dat met de beide betalingen een door Steroko Holding gesloten wederkerige overeenkomst (op voorhand) werd nagekomen maakt dat dus niet anders. De conclusie is daarom dat de grief faalt en dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
4.6.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof Poelmann in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten aan de zijde van de curator zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 711,--
- salaris advocaat € 632,-- (één punt x tarief I)
5.De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Nijmegen van 6 februari 2015;
veroordeelt Poelmann in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de curator vastgesteld op € 711,-- voor verschotten en op € 632,-- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. C.J.H.G. Bronzwaer, B.J. Engberts en Chr. H. van Dijk en is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de oudste raadsheer en in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 september 2017.