Uitspraak
gevestigd te Nijmegen,
gevestigd te Eindhoven,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
3 juni 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 juni 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de curator, Mr. Coenraad Willem Houtman, in het faillissement van twee betrokkenen. De curator had beroep in cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch, dat op 28 oktober 2014 was gewezen. De zaak betreft een betaling die door de directeur van de gefailleerde BV aan zijn huisadvocaat was gedaan, enkele weken voor de faillietverklaring. De centrale vraag was of deze betaling als onverplicht kon worden aangemerkt en welke stelplicht en bewijslast er rustte op de curator met betrekking tot de benadeling van de schuldeisers.
De Hoge Raad oordeelde dat de klachten van de curator niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel werd gegeven in het licht van artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie, wat inhoudt dat de klachten geen nadere motivering behoefden, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van de curator verworpen en hem veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van de verweerder, VMBS Advocaten B.V., waren begroot op een totaal van € 4.852,34, vermeerderd met wettelijke rente indien deze kosten niet binnen veertien dagen na de uitspraak zijn voldaan.