ECLI:NL:GHARL:2017:7780

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 september 2017
Publicatiedatum
5 september 2017
Zaaknummer
200.197.514
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huur woonruimte en betwisting hoogte energierekening

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, betreft het een hoger beroep in een geschil over de hoogte van de energierekening in een huurwoning. De appellant, wonende te [plaatsnaam], was in eerste aanleg gedaagde en wordt vertegenwoordigd door advocaat mr. R.D.A. van Boom. De geïntimeerde, een stichting gevestigd te [plaatsnaam], was in eerste aanleg eiseres en wordt vertegenwoordigd door advocaat mr. M.P.H. van Wezel. Het hof heeft op 5 september 2017 arrest gewezen, waarbij het de inhoud van een eerder tussenarrest van 13 juni 2017 overnam, met een correctie in de rechtsoverwegingen. De appellant had de vordering van de geïntimeerde betwist, waarbij hij stelde dat de afrekening van de stookkosten niet klopte en dat deze niet in verhouding stond tot het gemiddelde gebruik voor een gezin. De geïntimeerde onderbouwde haar vordering met bewijsstukken, waaronder een afrekening van stookkosten en een e-mail van een medewerker van de energieleverancier, die de juistheid van de meterstanden bevestigde. Het hof oordeelde dat de appellant onvoldoende onderbouwing had gegeven voor zijn verweer en dat de energierekening gebaseerd was op juiste gegevens. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde de appellant in de kosten van het hoger beroep, inclusief griffierecht en salaris advocaat. Tevens werden nakosten toegewezen, met een bepaling voor verhoging indien de appellant niet tijdig aan de uitspraak voldeed. Het arrest werd in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.197.514
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht: 4834623)
arrest van 5 september 2017
in de zaak van
[appellant],
wonende te [plaatsnaam] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. R.D.A. van Boom,
tegen:
de stichting
[geïntimeerde],
gevestigd te [plaatsnaam] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M.P.H. van Wezel.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 13 juni 2017 hier over, met dien verstande dat in de derde regel in rechtsoverweging 4.4 in plaats van [geïntimeerde] [appellant] moet worden gelezen.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- de akte uitlating producties d.d. 11 juli 2017 zijdens [appellant] .
1.3
Vervolgens heeft [geïntimeerde] de aanvullende stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling van het geschil in hoger beroep

2.1
[appellant] is door het hof in de gelegenheid gesteld zich bij akte uit te laten over de door [geïntimeerde] bij memorie van antwoord in het geding gebrachte producties. Bij akte stelt [appellant] dat de inhoud van de producties voor zich spreekt, maar dat dat onverlet laat dat er wordt gepersisteerd bij hetgeen reeds eerder door hem naar voren is gebracht.
2.2
[geïntimeerde] heeft haar vordering onderbouwd aan de hand van de afrekening stookkosten van [X] (productie 1 bij de dagvaarding), het overzicht van de halfmaandelijkse meterstanden waarop de afrekening is gebaseerd (productie 5 bij de dagvaarding) alsmede aan de hand van een e-mailbericht van [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ), medewerker klantenservice van [X] (productie 4 bij de memorie van antwoord). [persoon 1] heeft in dit e-mailbericht toegelicht dat de meetwaarden in het overzicht van de halfmaandelijkse meterstanden (productie 5 bij de dagvaarding) niet onjuist zijn en dat er geen gegevens ontbreken. Volgens [persoon 1] is op 31 januari 2015 geen radiografische stand ontvangen door [X] , wat in het stookoverzicht is weergegeven met een minteken. Het minteken hoort volgens [persoon 1] aldus bij 31 januari 2015 en niet bij 15 januari 2015 zoals [appellant] heeft gesteld. Wanneer de meter defect zou zijn, zouden na 31 januari 2015 ook geen meterstanden zijn ontvangen, aldus [persoon 1] . Onder verwijzing naar het voorgaande heeft [geïntimeerde] zich beroepen op de juistheid van de afrekening.
[appellant] betwist de vordering van [geïntimeerde] door daar enkel tegenover te stellen dat de afrekening van de stookkosten zeer sterk uit de pas loopt met zowel het voorschot als het gemiddelde gebruik voor een gezin. Ook heeft [appellant] aangevoerd dat het niet plausibel is dat één veertigste deel van het energiegebruik van driehonderd woonheden voor zijn rekening komt. Naar het oordeel van het hof is met dit niet nader onderbouwde verweer onvoldoende betwist dat de energierekening is gebaseerd op juiste gegevens en dus klopt. Voor het verweer dat de meter defect is, heeft [appellant] geen andere onderbouwing aangedragen. Aan (tegen)bewijslevering komt het hof niet meer toe.
2.3
Gelet op hetgeen hiervoor overwogen ziet het hof geen grond het bestreden vonnis ten aanzien van de stookkosten te vernietigen. Het hoger beroep faalt.

3.De slotsom

3.1
De grief is weliswaar ten dele terecht voorgesteld, maar kan niettemin niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis, zodat dit zal worden bekrachtigd.
3.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 718,00
- salaris advocaat € 632,00 (1,0 punten x tarief € 632,00)
3.3
Als niet weersproken zal het hof ook de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Utrecht (rechtbank Midden-Nederland, Civiel recht) van 11 mei 2016;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 718,- aan griffierecht en op
€ 632,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
veroordeelt [appellant] in de nakosten, begroot op € 131,- met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,- in geval [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.E. de Boer, H. van Loo en S.C.P. Giesen en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 september 2017.