In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een hoger beroep over de internationale rechtsmacht in een geschil dat voortvloeit uit de koop van een dressuurpaard. De Tsjechische koper, aangeduid als [appellant], had in april 2011 een paard gekocht van een Duitse verkoper, aangeduid als [geïntimeerde], voor een bedrag van € 75.000,00. De koper had een deel van de koopsom contant betaald en de rest overgemaakt. Na de aankoop bleek het paard gezondheidsproblemen te hebben, wat leidde tot een geschil over de koopovereenkomst. De koper vorderde vernietiging of ontbinding van de koopovereenkomst en terugbetaling van de koopsom, terwijl de verkoper de internationale bevoegdheid van de Nederlandse rechter betwistte.
In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vorderingen van de koper afgewezen, waarna de koper in hoger beroep ging. Het hof heeft zich gebogen over de vraag of de Nederlandse rechter bevoegd was om van de vorderingen kennis te nemen, met name in het licht van de EEX-Verordening. Het hof concludeerde dat de vorderingen van de koper en de dierenarts, die ook in het geding was betrokken, samenhangen en dat er voldoende grond was voor de Nederlandse rechter om bevoegd te zijn. Het hof heeft uiteindelijk besloten om een comparitie van partijen te gelasten om verdere inlichtingen in te winnen en een minnelijke regeling te beproeven. De zaak illustreert de complexiteit van internationale rechtsmacht in civiele zaken, vooral wanneer meerdere partijen en verschillende rechtsgebieden betrokken zijn.