ECLI:NL:GHARL:2017:7757

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
5 september 2017
Publicatiedatum
5 september 2017
Zaaknummer
200.178.418
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over dekking van schade door illegale activiteiten in verzekeringsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding tussen [appellante], die een inboedel- en woonhuisverzekering had bij Delta Lloyd, en Delta Lloyd zelf. De zaak draait om de vraag of de schade die is ontstaan door een brand op 20 februari 2014 gedekt is onder de verzekering. Delta Lloyd heeft de dekking geweigerd op basis van uitsluitingsclausules die betrekking hebben op illegale activiteiten, in dit geval een hennepkwekerij die op het moment van de brand operationeel zou zijn geweest. Het hof heeft vastgesteld dat [appellante] sinds 2003 en 2007 polisvoorwaarden heeft ontvangen die deze uitsluitingen bevatten. Het hof oordeelt dat [appellante] de polisvoorwaarden, inclusief de uitsluitingsclausules, heeft aanvaard. Het hof heeft de argumenten van [appellante] dat zij de polisvoorwaarden nooit heeft ontvangen en dat de brand niet het gevolg was van illegale activiteiten, verworpen. Het hof concludeert dat de illegale activiteiten wel degelijk een rol hebben gespeeld bij de oorzaak van de brand en bevestigt de beslissing van de rechtbank om de vordering van [appellante] af te wijzen. De kosten van het hoger beroep worden aan [appellante] opgelegd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof: 200.178.418
(zaaknummer rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem: 274074)
arrest van 5 september 2017
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [plaatsnaam] ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. G.E. Hattink,
tegen:
de naamloze vennootschap
Delta Lloyd Schadeverzekering N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: Delta Lloyd,
advocaat: mr. R.S.L. Schrijver.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het verdere verloop blijkt uit:
- het tussenarrest van 14 februari 2017;
- een akte uitlating partijen met producties aan de zijde van Delta Lloyd;
- een antwoordakte.
1.2
Vervolgens hebben partijen aanvullend gefourneerd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1
Het hof ziet aanleiding om na de door Delta Lloyd genomen akte de in het tussenarrest opgenomen feiten met de navolgende feiten aan te vullen.
2.2
[appellante] beschikt sinds 1 april 2003 over een inboedelverzekering. Vanaf 1 mei 2007 beschikt zij over een woonhuisverzekering met het (risico) [adres] , de woning waar de brand op 20 februari 2014 heeft gewoed. Vóór 2007 beschikte [appellante] over een woonhuisverzekering bij Delta Lloyd met (risico)adres aan [adres 2] .
2.3
Vanaf 2003 tot 2009 waren de polisvoorwaarden voor de inboedel- en woonhuisverzekering opgenomen in één document, te weten “Polisvoorwaarden Woonverzekering”. Dit betrof een zogenaamd verzameldocument dat de polisvoorwaarden bevatte voor meerdere particuliere verzekeringen, waarbij voor iedere verzekering een afzonderlijke rubriek was opgenomen.
2.4
Delta Lloyd heeft niet ieder jaar de polisvoorwaarden aangepast en vernieuwd. Voor zover relevant worden de aanpassingen en wijzigingen van de polisvoorwaarden weergegeven in r.o. 2.5 tot en met 2.11.
2.5
De bestemmingswijzigingsclausule in de Polisvoorwaarden Woonverzekeringen 2003 luidt, voor zover van belang, als volgt:
“Module Inboedelverzekering
(…)
Artikel 23 Gewijzigde omstandigheden
1. Risico-bekendheid
De maatschappij verklaart zich bekend met ligging, bouwaard, dakbedekking, constructie, inrichting, gebruik, en de op het polisblad omschreven bestemming van de woning en/of bijgebouwen bij het aangaan van de verzekering. (…)
Houdt u er rekening mee dat de volgende wijzigingen aan de maatschappij moet doorgeven.
2. Melden wijzigingen
1.
binnen 30 dagen na de oorspronkelijke wijzigingsdatum
1. Wijziging in bouwaard, dakbedekking, bestemming, inrichting of gebruik (bijvoorbeeld verhuur) van de woning en/of bijgebouwen.
(…)
3. Gevolgen voor premie en dekking
(…)
Geeft u de genoemde wijzigingen binnen de gestelde termijnen door, dan bericht de maatschappij u zo snel mogelijk over voortzetting, al dan niet tegen gewijzigde voorwaarden en/of premie, of beëindiging van de verzekering.
Geeft u deze wijzigingen niet binnen de gestelde termijn door, dan vervalt het rechtop schadevergoeding na de genoemde termijn.
(…)”
Module Woonhuisverzekering
(…)
Artikel 41 Gewijzigde omstandigheden
1. Risico-bekendheid
De maatschappij verklaart zich bekend met ligging, bouwaard, dakbedekking, constructie, inrichting, gebruik, en de op het polisblad omschreven bestemming van het woonhuis bij het aangaan van de verzekering. (…)
2. Melden wijzigingen
Houdt u er rekening mee dat de volgende wijzigingen aan de maatschappij moet doorgeven.
1.
binnen 30 dagen na de oorspronkelijke wijzigingsdatum
1. Wijziging in bouwaard, dakbedekking, bestemming, inrichting, inhoud (m3) of gebruik (bijvoorbeeld verhuur) van het woonhuis.
(…)
3. Gevolgen voor premie en dekking
(…)
Geeft u deze wijzigingen niet binnen de gestelde termijn door, dan vervalt het rechtop schadevergoeding na de genoemde termijn.
(…)”
2.6
In de polisvoorwaarden Woonverzekeringen 2006, module Inboedelverzekering - 2004 en 2005 bevatten geen relevante wijzigingen - is aan artikel 23, lid 3 (Gevolgen voor premie en dekking) toegevoegd:
“Bij verhuizing kent de maatschappij een afwijkende regeling. Als de maatschappij namelijk de verzekering op het nieuwe adres voorzet, is de inboedel gedurende maximaal 90 dagen vanaf de oorspronkelijke wijzigingsdatum zowel op het oude als het nieuwe adres verzekerd.”
Voorts is een sub 12 (dan wel 13,
de nummering in de Akte en de als productie 5 overlegde polisvoorwaarden 2006 komen niet overeen, hof), respectievelijk 13 (dan wel 14,
idem) aan artikel 20 toegevoegd, dat, voor zover van belang, luidt als volgt:
“artikel 20 Uitsluitingen
Uitgesloten is vergoeding van schade of verlies veroorzaakt door:
(…)
12 ( dan wel 13). opzet, al dan niet bewuste roekeloosheid of al dan niet bewuste merkelijke schuld van een verzekerde, ongeacht of die schade is veroorzaakt aan zijn eigen belang(en) of (ook) aan die van (een) andere verzekerde(n)
(…)
Verder is uitgesloten vergoeding van schade of verlies (mede) veroorzaakt, ontstaan, of verergerd door:
13 ( dan wel 14). wettelijk niet toegestane activiteiten door een verzekerde of (onder)huurder”
In de polisvoorwaarden Woonverzekering 2006, module Woonhuisverzekeringen - 2004 en 2005 bevatten geen relevante wijzigingen - zijn aan artikel 38 Uitsluitingen, een gelijkluidend sub 12 en 13 toegevoegd.
2.7
De polisvoorwaarden Woonverzekeringen 2007 en 2008 kennen geen relevante inhoudelijke wijzigingen ten opzichte van de betreffende polisvoorwaarden van 2006, met dien verstande dat in 2008 enige artikelen vernummerd zijn.
2.8
De polisvoorwaarden Woonverzekeringen 2009 kennen een enigszins gewijzigde opzet en de formulering en de nummering zijn gewijzigd:
“(…)
Bijzondere voorwaarden module inboedelverzekering
(…)
Artikel 18
Wat is niet verzekerd?
Schade of verlies veroorzaakt of ontstaan door de volgende oorzaken is niet verzekerd:
(…)
12. opzet/roekeloosheid/merkelijke schuld. Schade of verlies, veroorzaakt of ontstaan door opzet, (al of niet bewuste) roekeloosheid of (al of niet bewuste) merkelijke schuld is niet verzekerd. Of de schade veroorzaakt wordt aan eigen belangen van verzekerde of (ook) aan de belangen van één of meer andere verzekerden, is niet van belang. (…)
Ook is niet verzekerd schade of verlies, (mede) veroorzaakt, ontstaan of verergerd door:
13. activiteiten van een verzekerde of (onder)huurder die wettelijk niet zijn toegestaan.
(…)
Artikel 20
Gewijzigde omstandigheden
De wijzigingen die hieronder in artikel 20.2 worden genoemd moet u aan de maatschappij doorgeven binnen de in dat artikel gestelde termijnen. De genoemde wijzigingen kunnen namelijk gevolgen hebben voor uw premie, het verzekerde risico of de dekking. Dit volgt uit de artikelen 20.3 en 20.4.(…)
20.2
Welke wijzigingen moet u doorgeven en binnen welke termijnen?
In de volgende situaties moet u de maatschappij op de hoogte stellen binnen de genoemde termijnen:
(…)
de bouwaard, de dakbedekking, de bestemming (u gaat bijvoorbeeld een praktijkruimte inrichten), de inrichting, of het gebruik van de woning en/of de bijgebouwen verandert: dit moet u binnen 30 dagen na de oorspronkelijke wijzigingsdatum meedelen;
(…)
20.4
Gevolgen van het niet (op tijd) doorgeven van wijzigingen
Wanneer u een wijziging niet binnen de gestelde termijn doorgeeft, vervalt na de gestelde termijn het recht op schadevergoeding.
(…)
Bijzondere voorwaarden module Woonhuisverzekering
(…)
Artikel 23
Wat is niet verzekerd?
Schade of verlies veroorzaakt of ontstaan door de volgende oorzaken valt niet onder de dekking:
(…)
12. opzet/roekeloosheid/merkelijke schuld. Schade of verlies, veroorzaakt of ontstaan door opzet, (al of niet bewuste) roekeloosheid of (al of niet bewuste) merkelijke schuld is niet verzekerd. Of de schade veroorzaakt wordt aan eigen belangen van verzekerde of (ook) aan de belangen van één of meer andere verzekerden, is niet van belang. (…)
Verder is van dekking uitgesloten schade of verlies, (mede) veroorzaakt, ontstaan of verergerd door:
13. activiteiten van een verzekerde of (onder)huurder die wettelijk niet zijn toegestaan.
(…)
Artikel 25
Gewijzigde omstandigheden
De wijzigingen die hieronder in artikel 25.2 worden genoemd moer u aan de maatschappij doorgeven binnen de in dat artikel gestelde termijnen. De genoemde wijzigingen kunnen namelijk gevolgen hebben voor uw premie, het verzekerde risico of de dekking. Dit volgt uit de artikelen 25.3 en 25.4.(…)
25.2
Welke wijzigingen moet u doorgeven en binnen welke termijnen?
In de volgende situaties moet u de maatschappij op de hoogte stellen binnen de genoemde termijnen:
(…)
de bouwaard, de dakbedekking, de bestemming (u gaat bijvoorbeeld een praktijkruimte inrichten), de inrichting, de inhoud in kubieke meters of het gebruik van het woonhuis verandert: dit moet u binnen 30 dagen na de oorspronkelijke wijzigingsdatum meedelen;
(…)
25.4
Gevolgen van het niet (op tijd) doorgeven van wijzigingen
Wanneer u een wijziging niet binnen de gestelde termijn doorgeeft, vervalt na de gestelde termijn het recht op schadevergoeding. (…)”
2.9
Vanaf 2010 wordt gewerkt met separate polisvoorwaarden voor de onderscheiden verzekeringen, te weten: Polisvoorwaarden Inboedelverzekering, Model INB1001, respectievelijk Polisvoorwaarden Woonhuisverzekering Model WOO1001. Deze polisvoorwaarden bevatten inhoudelijk geen relevante wijzigingen ten opzichte van die van 2009; wel is de nummering in de Bijzondere voorwaarden module Woonhuisverzekering gewijzigd: artikel 23 is vernummerd naar artikel 17 en artikel 25 naar artikel 19.
2.1
Voor 2011 zijn de Polisvoorwaarden Inboedelverzekering, Model INB1102, respectievelijk Polisvoorwaarden Woonhuisverzekering Model WOO1102 niet gewijzigd ten opzichte van die van 2010. Voor 2012 is voor de Woonhuisverzekering geen nieuwe set polisvoorwaarden uitgegeven. De nieuw uitgeven Polisvoorwaarden Inboedelverzekering, Model INB1203 bevatten geen relevante inhoudelijke wijzigingen.
2.11
Op 26 februari 2011 heeft Delta Lloyd aan [appellante] brieven gestuurd aangaande de verlenging van de module Woonhuisverzekering respectievelijk Inboedelverzekering. Hierin is onder meer het volgende opgenomen.
“Geachte [appellante] ,
Alstublieft! Uw polis voor het komende jaar. In deze brief leest u alles wat u moet weten over uw nieuwe polis.
(…)”
Dekkingen verruimd
Ohra heeft de voorwaarden van de (…)verzekering op (…) onderdelen verbeterd. De volgende dekkingen zijn onder andere verruimd:
(…)
Een volledig overzicht van alle verruimde dekkingen, vindt u op www.ohra.nl/verlenging.
Hier kunt u ook de nieuwe set polisvoorwaarden downloaden of aanvragen.
(…)
Daarnaast ontvangt u van ons bij iedere wijziging of verlenging een polisblad. (…)”
De verlengingsbrieven voor 2012 en 2013 bevatten zinsneden van gelijke strekking.

3.De beoordeling van het geschil in hoger beroep

3.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 14 februari 2017 hier over. In het tussenarrest heeft het hof Delta Lloyd in de gelegenheid gesteld om bij akte de tekst van de (opeenvolgende) uitsluitingsclausule(s) vanaf 2003, zoals die was opgenomen in het geheel van polisblad en polisvoorwaarden, in het geding te brengen en de wijze waarop Delta Lloyd [appellante] hierover in kennis heeft gesteld. Naar het oordeel van het hof heeft Delta Lloyd op grond van de door haar bij akte overgelegde stukken en toelichting in voldoende mate onderbouwd, dat ten tijde van het aangaan van de inboedelverzekering op 1 april 2003 en van de woonhuisverzekering op 1 mei 2007 in de polisvoorwaarden uitsluitingsclausules waren opgenomen, die vergelijkbaar zijn met de als productie 1 en 2 bij dagvaarding in eerste aanleg door [appellante] overgelegde polisvoorwaarden Inboedelverzekering en Woonhuisverzekering die ten tijde van de brand toepasselijk waren. [appellante] heeft dit ook niet betwist.
3.2
[appellante] heeft (opnieuw bij antwoordakte onder 2) gesteld dat zij, noch bij het aangaan van de inboedelverzekering in 2003, noch bij de jaarlijkse verlenging/prolongaties van de verzekering, noch bij de wijziging van het risicoadres van de woonhuisverzekering in 2007 de polisvoorwaarden heeft ontvangen. [appellante] stelt alleen de polisbladen te hebben ontvangen. Volgens [appellante] betekent dit dat zij nimmer de uitsluitingsclausules heeft aanvaard, zodat ten aanzien daarvan geen wilsovereenstemming bestaat en Delta Lloyd ook redelijkerwijs er niet van uit heeft mogen gaan dat tussen partijen verzekeringsovereenkomsten met de uitsluitingsclausules tot stand zijn gekomen. Om die reden maken de uitsluitingsclausules geen deel uit van de verzekeringsovereenkomsten en kan Delta Lloyd zich ook niet op deze clausules beroepen, aldus [appellante] .
3.3
Delta Lloyd heeft betwist dat [appellante] de polisvoorwaarden in 2003 en in 2007, respectievelijk bij de jaarlijkse prolongaties, niet heeft ontvangen. Hiertoe heeft Delta Lloyd het volgende aangevoerd.
( i) [appellante] heeft tijdens de comparitie van partijen in eerste aanleg erkend dat zij de polisvoorwaarden bij het aangaan van de inboedelverzekering in 2003 heeft ontvangen (“Eiseres: drie jaar daarvoor de oorspronkelijke verzekering afgesloten tegelijk met inboedelverzekering en toen heb ik ze wel gehad ”, proces-verbaal van de op 9 april 2015 gehouden comparitie, pagina 2). De rechtbank is hiervan ook uitgegaan (r.o. 4.3). Delta Lloyd betwist de ontkenning door [appellante] in de memorie van grieven dat zij dit ter comparitie zou hebben verklaard, en biedt daarvan getuigenbewijs aan (memorie van antwoord onder 23);
(ii) namens [appellante] is tijdens die comparitie ook verklaard dat zij de polisbladen wel heeft ontvangen;
(iii) Delta Lloyd heeft tot 2009 standaard de polisvoorwaarden meegezonden met de polisbladen. Met ingang van 1 januari 2006 was zij dit ook verplicht ingevolge de toen in werking getreden Wet financieel toezicht;
(iv) toezending geschiedde volgens een (deels) geautomatiseerd proces: na aanvraag van een nieuwe verzekering werd een polisblad opgemaakt dat tezamen met de polisvoorwaarden en schadeaangifteformulieren aan de verzekerde werd verstrekt. In geval van een telefonische aanvraag zoals bij [appellante] in 2007, werd tevens het verslag van het telefoongesprek met de gegeven antwoorden meegezonden, met het verzoek deze nauwkeurig op juistheid te controleren meegezonden. [appellante] heeft erkend dat zij dit verslag heeft ontvangen (memorie van grieven onder 12, herhaald in Antwoordakte onder 10);
( v) tot 2009 zond Delta Lloyd jaarlijks (tot 2010 op een vaste datum, te weten 1 april van ieder kalenderjaar) een prolongatiebrief aan al haar inboedel– en woonhuisverzekerden waarin de verzekerden over de wijzigingen werden geïnformeerd en waarbij in dezelfde enveloppe het nieuwe polisblad en de meest recente versie van de polisvoorwaarden waren bijgevoegd;
(vi) vanaf 2009 werd in geval van prolongatie geen nieuwe set polisvoorwaarden meer meegestuurd, maar alleen nog het polisblad. Wel werd de verzekerde verwezen naar de meest recente versie van de polisvoorwaarden op internet (www.ohra.nl/verlenging), met vermelding dat deze kostenloos konden worden toegestuurd. Bij het aangaan van een nieuwe verzekering is echter altijd een set polisvoorwaarden toegestuurd (Akte onder 23 en 33 e.v.; conclusie van antwoord onder 52-67; memorie van antwoord onder 19-26);
(vii) in 2006 heeft Delta Lloyd [appellante] geïnformeerd over de toevoeging aan de polisvoorwaarden van de opzetclausule en de illegale activiteiten clausule en in dezelfde enveloppe de polisvoorwaarden 2006 meegestuurd (Akte onder 24, 27 en 30). Delta Lloyd heeft in haar Akte toegelicht dat de gepersonaliseerde prolongatiebrieven uit die tijd vanwege het tijdsverloop niet meer beschikbaar zijn (tot 2007), maar heeft op grond van de nog wel beschikbare modelbrief 2006 een reconstructie gemaakt wat de inhoud is geweest van de brief die in 2006 aan [appellante] is verzonden (productie 7 en 8 bij de Akte);
(viii) Delta Loyd heeft een correct postadres gebruikt;
(ix) [appellante] heeft nooit aangegeven de polisvoorwaarden niet te hebben ontvangen. Ook bij de melding van (water)schade in 2010 heeft zij niet aangegeven niet over de toepasselijke polisvoorwaarden te beschikken. Voorts heeft zij ter comparitie er blijk van gegeven te weten dat voorwaarden van toepassing waren: in 2007 meende zij dat er geen nieuwe verzekering was tot stand gekomen, maar dat de oude doorliep op de oude voorwaarden (proces-verbaal, zoals geciteerd in Antwoordakte onder 17). Ook uit hoofde van haar functie als oud-werknemer van Ohra wist zij hoe essentieel polisvoorwaarden waren en wist zij dat die te raadplegen waren op internet (memorie van antwoord onder 25);
( x) op 27 april 2007 is een nieuwe woonhuisverzekering tot stand gekomen, met als ingangsdatum 1 mei 2007. Hierbij waren de destijds in één document opgenomen polisvoorwaarden voor de inboedel- en woonhuisverzekering (Polisvoorwaarden Woonhuisverzekering) van toepassing. Woonhuisverzekeringen met een ander adres worden altijd als een nieuw afgesloten verzekering beschouwd, onder meer omdat het, zoals bij [appellante] , om een nieuw/ander object gaat. De polis van deze verzekering heeft Delta Lloyd in haar Akte overgelegd als productie 4.
(xi) Delta Lloyd heeft wel de polisvoorwaarden van vóór 2007 beschikbaar, omdat die niet gepersonaliseerd waren. Het betreft de polisvoorwaarden die op alle inboedel- en woonhuisverzekeringen van verzekerden van Delta Lloyd vanaf 2003, en dus ook voor [appellante] , van toepassing waren. Voor een overzicht van de relevante bepalingen en wijzigingen van deze polisvoorwaarden vanaf 2003 verwijst het hof naar r.o. 2.5 e.v. van dit arrest.
3.4
[appellante] heeft de voorgaande argumenten van Delta Lloyd sub (i) tot en met (xi) bestreden en heeft daartoe het volgende aangevoerd. De nummering (i) tot en met (xi) is door het hof aangebracht om duidelijk te kunnen vergelijken wat partijen over en weer hebben betoogd.
Ad (i) [appellante] blijft bij haar ontkenning dat zij ter comparitie zou hebben verklaard dat zij in 2003 de polisvoorwaarden van de beide verzekeringen zou hebben ontvangen (Antwoordakte onder 17 en 18);
Ad (ii) [appellante] heeft aan haar verklaring dat zij wel de polisbladen heeft ontvangen, toegevoegd dat zij de polisbladen niet ieder jaar heeft ontvangen (proces-verbaal, p. 2 slot en p. 4 boven; Antwoordakte onder 18). Welke jaren zij de bladen niet heeft ontvangen, geeft zij niet aan;
Ad (iii) [appellante] persisteert bij haar standpunt dat zij noch bij het aangaan van de inboedelverzekering in 2003, noch bij de jaarlijkse verlenging/prolongaties van de verzekering, noch bij de wijziging van het risicoadres van de woonhuisverzekering in 2007 de polisvoorwaarden heeft ontvangen. Delta Lloyd heeft geen enkel bewijsstuk overgelegd waaruit blijkt dat de polisvoorwaarden daadwerkelijk aan [appellante] zijn verzonden c.q. door haar zijn ontvangen (Antwoordakte onder 3). [appellante] biedt nadrukkelijk (tegen)bewijs aan van haar stelling dat zij de polisvoorwaarden niet heeft ontvangen (Antwoordakte onder 11);
Ad (iv) De verwijzing door Delta Lloyd naar een (deels) geautomatiseerd proces (en dat er geen gebreken in dit proces zouden zijn geweest) is onvoldoende om aan te tonen dat [appellante] de polisvoorwaarden ontvangen heeft. Ook uit productie 10 Akte Delta Lloyd volgt niet dat de polisvoorwaarden “zonder gebreken” aan [appellante] zijn verzonden, zoals Delta Lloyd heeft gesteld. Pince van de Aa heeft pas voor het eerst na de brand van de polisvoorwaarden kennisgenomen (Antwoordakte onder 3, 4 en 5).
Ook de bewering van Delta Lloyd dat er geen gebreken waren in het geautomatiseerde proces is onjuist. Er waren juist regelmatig, wekelijks, storingen, bijvoorbeeld dat stapels enveloppen werden verscheurd door de machine. [appellante] weet dit uit eigen ervaring (zij werkte enige tijd als correspondente op de afdeling [afdeling] ) en achteraf heeft zij ook op een internetforum gelezen van mensen die een polis hadden opgevraagd, maar niet hadden gekregen (Antwoordakte onder 15 en 16).
Ad (v) Het antwoord van [appellante] op hetgeen Delta Lloyd onder (v) stelt, is te vinden in ad (iii) en ad (iv).
Ad (vi) Op de polisbladen is volstaan met een verwijzing naar gecodeerde polisvoorwaarden, maar alleen daardoor zijn de kernbedingen nog geen onderdeel van de overeenkomst. De drie relevante uitsluitingsclausules (kernbedingen) waren [appellante] niet bekend en waren ook aan haar niet bekendgemaakt. Vanaf 2009 is in geval van prolongatie slechts verwezen naar de meest recente versie van de polisvoorwaarden op internet, zodat vaststaat dat vanaf dat tijdstip ter zake die clausules geen aanbod en aanvaarding kan hebben plaatsgevonden (Antwoordakte onder 5 slot, 6 en 7 en 11-13).
Ad (vii) [appellante] betwist dat zij in 2006 van de toevoeging van de twee uitsluitingsclausules bericht zou hebben ontvangen. Delta Lloyd kan de desbetreffende brief niet meer over leggen, maar dat dient voor haar risico te komen. Het prolongatiebriefmodel dat Delta Lloyd in productie 7 heeft overgelegd, kent [appellante] niet. Aan de gereconstrueerde prolongatiebrief (productie 8 Akte Delta Lloyd) kan geen enkele waarde worden toegekend. In ieder geval kan er niet uit worden afgeleid dat Delta Lloyd in 2006 een nieuw polisblad met nieuwe polisvoorwaarden heeft toegezonden aan [appellante] .
Ad (ix) [appellante] heeft niet eerst de polisvoorwaarden bestudeerd alvorens de schade te claimen (Antwoordakte onder 4). Zij betwist dat zij door haar werk als oud-werkneemster op de afdeling [afdeling] op de hoogte was van het gebruik van polisvoorwaarden (Antwoordakte onder 14). In de Antwoordakte onder 18 ontkent [appellante] dat zij ter comparitie verklaard zou hebben dat zij in 2007 meende dat de woonhuisverzekering zou doorlopen op basis van de oude polisvoorwaarden. Zij heeft alleen verklaard de polisbladen te hebben ontvangen (en dat niet eens ieder jaar).
Ad (x) [appellante] betwist dat op 27 april 2007 een nieuwe woonhuisverzekering tot stand is gekomen, met als ingangsdatum 1 mei 2007. Zij heeft geen aanvraag voor een nieuw verzekering ingediend en er is ook geen offerte gedaan. Er was slechts sprake van het doorgeven van een wijziging van het risicoadres. Ook het verslag van het telefoongesprek vermeldt niet dat sprake is van een nieuwe verzekering. Evenmin heeft zij in 2007 de polisvoorwaarden van deze nieuwe verzekering ontvangen. Het tegendeel volgt ook niet uit de overgelegde polissen van dat jaar. Daarin staat alleen een verwijzing naar gecodeerde polisvoorwaarden (Antwoordakte onder 9 en 10).
(xi) [appellante] heeft de polisvoorwaarden nooit ontvangen. Zie het voorgaande. Zij woonde in het buitengebied (op het platteland) en daar waren regelmatig problemen met de postbezorging en werden poststukken niet correct bezorgd (Antwoordakte onder 4).
3.5
Tegen de achtergrond van de hiervoor weergegeven stellingen overweegt het hof als volgt. Delta Loyd heeft de tekst van de (opeenvolgende) uitsluitingsclausule(s) vanaf 2003, zoals die was opgenomen in het geheel van polisblad en polisvoorwaarden in het geding gebracht. In zoverre heeft Delta Lloyd haar stellingen hieromtrent thans voldoende onderbouwd. Omtrent de wijze waarop Delta Loyd [appellante] over de polisvoorwaarden in kennis heeft gesteld – het tweede deel van haar stellingen waartoe het hof in het tussenarrest Delta Lloyd de gelegenheid heeft gegeven dit nader te onderbouwen – overweegt het hof als volgt. Delta Loyd heeft geen stukken kunnen aanleveren voor het bewijs van haar stelling dat zij in de periode van 2003 tot en met 2006 de polisbladen, polisvoorwaarden met de bijbehorende (prolongatie)brieven aan [appellante] heeft verzonden. Naar haar zeggen beschikt zij niet meer over deze stukken, omdat haar archief niet verder teruggaat dan tien jaar. Het hof overweegt dat deze omstandigheid voor risico van Delta Loyd komt.
3.6
Delta Lloyd heeft uitvoerig de standaardprocedure beschreven die zij hanteerde en hanteert bij het verzenden van de polis, de polisvoorwaarden en de bijbehorende (prolongatie)brieven – zie r.o. 3.3 sub (iii) t/m (vi) - en daarvan gezegd dat die procedure alle jaren, voor zover hier relevant: vanaf 2003, zonder gebreken was. [appellante] betwist dat de standaardprocedure voldoende bewijs oplevert van de verzending en betwist eveneens dat de procedure zonder gebreken was. (zie r.o. 3.4 sub (iv)).
3.7
Wanneer een geautomatiseerd systeem van verzenden naar behoren functioneert en het juiste adres is gehanteerd, kan dit voldoende bewijs opleveren van de verzending (conclusie A-G Verkade ad onderdeel IV voor HR 3 januari 2003, ECLI:NL:HR:2003:AF0139). Uit de door [appellante] erkende ontvangst van polisbladen volgt dat Delta Lloyd gebruik heeft gemaakt van de juiste adressering. Dit betekent dat Delta Lloyd redelijkerwijs mocht aannemen dat [appellante] op dat adres kon worden bereikt. Delta Lloyd heeft onweersproken gesteld dat het polisblad en de polisvoorwaarden steeds samen in één brief naar dat adres verstuurd. Ontvangst van het polisblad impliceerde dan ook ontvangst van de polisvoorwaarden. Dat steeds, in al die jaren, de polisvoorwaarden door storingen in het geautomatiseerde systeem van postverwerking van Delta Lloyd niet met de polisbladen zouden zijn meegestuurd naar [appellante] , heeft [appellante] niet aannemelijk gemaakt. Het beroep op de eigen waarneming door [appellante] toen zij op een andere afdeling van [afdeling] werkzaam was, is te weinig gespecificeerd om te kunnen concluderen dat zij in alle jaren vanaf 2003 tot en met 2013 het slachtoffer was (een van de slachtoffers was) van de gestelde storingen. Zo geeft zij niet aan wanneer, in welke jaren, zij daar werkzaam was en evenmin hoe zij zicht had en kon hebben op het (niet-) functioneren van het geautomatiseerd systeem. Ook haar niet onderbouwde verwijzing over de gestelde storingen naar een internetforum volstaat niet. Evenmin heeft [appellante] haar stelling onderbouwd dat personeelsverzekeringen niet via het geautomatiseerde systeem van postverwerking verliepen, zodat het hof hier aan voorbij gaat. [appellante] heeft voorts niet aangegeven wanneer, in welke jaren, zij het polisblad niet zou hebben ontvangen. Dat dit uitgerekend (mede) in de in deze zaak relevante jaren 2003, 2006 en 2007 het geval zou zijn geweest, heeft zij dan ook niet aannemelijk gemaakt. Het volgt ook niet uit haar niet onderbouwde stelling dat zij in het buitengebied woonde en het regelmatig voorkwam dat poststukken niet werden bezorgd.
3.8
Naar het oordeel van het hof heeft [appellante] , tegenover de uitvoerige uiteenzetting van Delta Lloyd van haar bestendige en behoorlijke wijze van toezenden van polisbladen en polisvoorwaarden aan het juiste adres, onvoldoende gesteld om te kunnen aannemen dat zij bij het aangaan van de inboedelverzekering in 2003 én bij het aangaan van de woonhuisverzekering in 2007, alsook bij de wel ontvangen polisbladen bij de jaarlijkse prolongaties, onder meer in 2006, telkens geen polisvoorwaarden heeft ontvangen.
De betwisting door [appellante] in de antwoordakte in hoger beroep dat zij bij de comparitie in eerste aanleg verklaard zou hebben, dat zij in 2007 dacht dat de inboedelverzekering op basis van de oude polisvoorwaarden zou doorlopen, kan haar niet baten, nog afgezien ervan dat die betwisting volgens het hof tardief is, omdat zij inhoudelijk neerkomt op een nieuwe grief in strijd met de twee conclusie-regel. Immers ook als zij geen nieuwe verzekering zou hebben afgesloten en de oude zou zijn blijven gelden, maakten daarvan sinds 2006 de hiervoor in r.o. 2.6 vermelde uitsluitingsclausules deel uit.
Ook haar betwisting in de memorie van grieven dat zij bij de comparitie in eerste aanleg zou hebben verklaard dat zij al vanaf 2003 bij Delta Lloyd een woonhuis- en inboedelverzekering had en dat zij van deze verzekeringen in 2003 de door Delta Lloyd gehanteerde polisvoorwaarden heeft ontvangen, kan haar niet baten. Zelfs als juist is dat zij dit niet heeft verklaard en dat hetgeen hierover is opgenomen in het proces-verbaal van de comparitie onjuist is, blijft staan dat het hof op de in r.o. 3.5 - 3.7 vermelde gronden tot het oordeel is gekomen dat [appellante] de (opeenvolgende) polisvoorwaarden van zowel de inboedelverzekering als de woonhuisverzekering in de loop van de jaren heeft ontvangen.
3.9
Aangezien Pince van de Aa haar standpunt dat de polisvoorwaarden haar nimmer hebben bereikt onvoldoende heeft onderbouwd, kan zij niet tot bewijslevering worden toegelaten.
3.1
Nu het hof er in het navolgende van uitgaat dat de (opeenvolgende) polisvoorwaarden van zowel de inboedelverzekering als de woonhuisverzekering haar hebben bereikt, dient thans de vraag te worden beantwoord of [appellante] de voorwaarden, meer in het bijzonder de uitsluitingsclausules, ook heeft aanvaard. Het hof stelt voorop dat een overeenkomst tot stand komt door een aanbod en de aanvaarding daarvan (artikel 6:217 BW). Of hiervan sprake is, hangt af van hetgeen partijen hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen, overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid.
3.11
[appellante] stelt dat zij de uitsluitingsclausules niet heeft aanvaard, ook niet stilzwijgend, en dat Delta Lloyd er niet van uit heeft mogen gaan dat zij die clausules heeft aanvaard, zodat de clausules geen deel uitmaken van de verzekeringsovereenkomst en Delta Lloyd daarop dus geen beroep kan doen. Delta Lloyd heeft dit standpunt gemotiveerd betwist en bovendien aangevoerd dat de uitsluitingsclausules gebruikelijke bepalingen zijn in de woonhuis- en inboedelverzekeringsbranche.
3.12
Het hof is van oordeel dat, mede omdat blijkens het voorgaande het hof oordeelt dat [appellante] de polisvoorwaarden jaarlijks samen met de polisbladen heeft ontvangen, in beginsel ervan moet worden uitgegaan dat zij de polisvoorwaarden, dus ook de uitsluitingsclausules, heeft aanvaard. [appellante] heeft niet dan wel onvoldoende toegelicht op grond waarvan Delta Lloyd zou hebben moeten afleiden dat [appellante] niet met de uitsluitingsclausules maar wel met de overige voorwaarden akkoord is gegaan. Voor zover [appellante] betoogt dat de uitsluitingsclausules als kernbedingen uitdrukkelijk onder de aandacht van de verzekerde gebracht moeten worden om te kunnen worden aanvaard (zie hiervoor rov. 3.4, ad (vi)), vindt deze opvatting geen steun in het recht. In het onderhavige geval zou de stelling van de [appellante] betekenen dat zij een beroep op uitkering onder de verzekeringen kan doen en dat Delta Lloyd haar geen van de uitsluitingsclausules zou kunnen tegenwerpen. [appellante] heeft niets gesteld over de wijze waarop deze partiële aanvaarding van de voorwaarden heeft plaatsgevonden en hoe zij dit aan Delta Lloyd kenbaar heeft gemaakt dan wel op welke wijze dit voor Delta Lloyd redelijkerwijs kenbaar had kunnen zijn. De conclusie van het voorgaande is dan ook dat het er voor moet worden gehouden dat [appellante] de verzekeringsvoorwaarden, uitsluitingsclausules inbegrepen, die haar hebben bereikt, ook heeft aanvaard. Grief I faalt.
3.13
Grief II en III zijn gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat de brandschade is veroorzaakt, ontstaan of verergerd als gevolg van de op de zolderverdieping van de schuur aanwezige en op 20 februari 2014 in werking zijnde hennepkwekerij en de in verband daarmee aangelegde stroomaansluiting. Het hof verstaat deze grieven aldus, dat [appellante] hiermee wil bestrijden dat er sprake was van illegale activiteiten. De grieven lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
3.14
Het hof oordeelt als volgt. [appellante] stelt, hetgeen Delta Lloyd gemotiveerd betwist, dat op 20 februari 2014 geen sprake was van een in werking zijnde hennepkwekerij en zij beroept zich daartoe op processen-verbaal van de politie van 24 april 2014 en van 27 mei 2014 “aantreffen hennepkwekerij”, omdat daarin is opgenomen dat de politie op 20 februari 2014 enkel resten van hennepplanten heeft aangetroffen. Het hof is van oordeel dat uit de betreffende processen-verbaal niet kan worden afgeleid dat op 20 februari 2014 geen sprake was van een in werking zijnde hennepkwekerij. In het proces-verbaal van 27 mei 2014, nummer PL 2351-2014015353-2 (productie 2 bij memorie van grieven) wordt onder meer geconstateerd:
“ (…)
Ontmanteling en beslag
De hennepkwekerij werd ontmanteld. De officier van justitie, (…) had op 21 januari 2014 (
het hof neemt aan dat hier en hierna bedoeld zal zijn 21 februari 2014) opdracht gegeven tot ontmanteling van de hennepkwekerij en vernietiging van de in de beslag genomen voorwerpen.
(…)
De in beslag genomen hennepplanten en overige goederen zijn op 21 januari
(februari,hof)2014 (…) vernietigd.
(…)”
Voorts acht het hof het volgende relevant. [fraude inspecteur] , fraude inspecteur bij [bedrijf X] heeft in het kader van het onderzoek door I-TEK B.V. in opdracht van OHRA Schadeverzekeringen aan [onderzoeker] , onderzoeker bij I-Tek B.V., op 2 september 2014 onder meer verklaard:
“(…)
  • Ten tijde van de brand groeiden in een gedeelte van de hennepkwekerij planten van circa 8 weken oud.
  • Vorenstaande duidt op de actieve teelt van hennepplanten en derhalve ook op een afname van energie ten tijde van het ontstaan van de brand.
  • Aan de hand van de meterstand, die door de bewoner op 14 januari 2014 was opgegeven en een meteropname op 6 februari 2014, werd vastgesteld dat er in de periode van 14 januari 2014 tot en met 6 februari 2014 slechts 1500 kilowatt was afgenomen via de reguliere huisaansluiting.
  • Op basis van de combinatie van de leeftijd van de planten op 20 februari 2014, te weten 8 weken, de actieve teelt van hennepplanten, de geconstateerde energieafname via de huisaansluiting binnen deze periode van 8 weken, wordt geconcludeerd dat het afgenomen vermogen ten behoeve van de teelt van hennepplanten plaatsvond middels een illegale aftakking en derhalve buiten de energiemeter. (…)” (gespreksverslag, dossiernummer [dossiernummer] (productie 6 bij conclusie van antwoord).
3.15
De bevindingen van 20 mei 2014 van de door [appellante] ingeschakelde deskundige [persoon 1] , onderzoeker bij VERZA schadeonderzoek B.V. terzake van het operationeel zijn van de hennepkwekerij, aangevuld bij rapport van 10 december 2015, zijn volledig gebaseerd op de aanname dat de politie zou hebben geconstateerd dat het een niet operationele hennepkwekerij betrof, welke aanname het hof niet volgt. In het rapport van VERZA wordt, voor zover hier van belang, het volgende opgemerkt:
“(…) Verder werd tijdens/na de brand door de politie geconstateerd dat er op de zolder in de schuur een tweetal kweekruimtes ingericht waren, maar niet operationeel. De vraag moet dan ook worden gesteld in hoeverre de elektrische verdeelinrichting t.b.v de kweekinstallatie (nog) spanningvoerend was. Niet uitgesloten kan worden dat de voedingskabel niet meer aangesloten was in de meterkast.
(…)
Verder staat vast dat op het moment van de brand geen kweek plaatsvond. Wanneer de laatste kweek eventueel werd afgrond is niet bekend. Dat kan al langer geleden zijn geweest. (…)”
3.16
[onderzoeker] (I-TEK B.V.) heeft in reactie hierop, voor zover van belang, in een brief van 15 maart 2016 onder meer het volgende vermeld (productie 3 van MvA):
(…) Ambtshalve is het I-TEK B.V. bekend, dat het niet aanwezig zijn van hennepplanten in een hennepkwekerij, vaak niet automatisch leidt tot het volledig uitschakelen van de technische installaties van een hennepkwekerij. De energie ten behoeve van de hennepkwekerij wordt vaak, en overeenkomstig onderhavige situatie, illegaal afgenomen. In het verlangde hiervan is onder andere het belang voor de exploitanten niet direct aanwezig om de technische installaties van de hennepkwekerij volledig uit te schakelen.
Op de foto’s (overgelegd als productie 4 bij conclusie van antwoord als onderdeel van het rapport, hof), die door I-TEK B.V. zijn gemaakt van de technische installaties van de hennepkwekerij is zichtbaar dat verschillende van belang zijnde componenten ten tijde van het onderzoek (kort na schadedatum) kennelijk nog altijd in ingeschakelde stand waren, waaronder tenminste de tijdschakelaar en klimaatsystemen. Andere componenten van hennepkwekerij leken uitgeschakeld ten tijde van het onderzoek, echter kon niet worden vastgesteld op welk moment deze zijn uitgeschakeld en waardoor het dus heel mogelijk is dat de verzekerde deze heeft uitgeschakeld bij het optreden van de stroomuitval en/of de brand.(…)”.
3.17
Gelet op het vorenstaande heeft [appellante] , gezien ook de onderbouwde betwisting van Delta Lloyd onvoldoende gesteld waaruit kan volgen dat ten tijde van de brand er geen sprake was van een in werking zijnde hennepkwekerij, in die zin dat er sprake was van stroomafname ten behoeve van de hennepkwekerij. Om die reden wordt aan bewijslevering niet toegekomen.
3.18
[appellante] stelt dat vaststaat dat het vermeend illegaal stroom aftappen en de aanwezigheid van de hennepkwekerij niet de oorzaak van de brand kunnen zijn geweest. Volgens [appellante] is de brand veroorzaakt door een mankement of defect in de huisinstallatie. [appellante] verwijst daartoe naar het aanvullende bij memorie van grieven overgelegde rapport van [persoon 1] (VERZA schadeonderzoek B.V.) van 10 december 2015.
3.19
Het hof stelt vast dat de vraagstelling (memorie van grieven, nr. 26) die ten grondslag ligt aan de nadere bevindingen van VERZA schadeonderzoek B.V. is gebaseerd op de onjuiste aanname dat de rechtbank zou hebben overwogen dat er sprake zou zijn geweest van een eerste en tweede brandhaard. Het hof leest dat niet in r.o. 4.12 van de rechtbank. De rechtbank heeft slechts weergegeven dat het de rapporteur van Verza schadeonderzoek B.V. is geweest die heeft betoogd dat sprake is van twee brandhaarden om vervolgens tegen de achtergrond dat ook [appellante] aanvoert dat (op enig moment) kortsluiting is ontstaan in de voedingskabel ten behoeve van de hennepkwekerij waardoor een (al dan niet secundaire) brandhaard is ontstaan, als vaststaand aan te nemen dat de brandschade (ten minste) mede is veroorzaakt, ontstaan of verergerd door activiteiten die wettelijk niet zijn toegestaan.
Daarnaast stelt het hof vast dat de conclusies van Verza schadeonderzoek B.V. over de schadeoorzaak zowel in het rapport van 20 mei 2014 als in het aanvullende rapport van 10 december 2015 in belangrijke mate zijn gebaseerd op een verklaring van [persoon 2] dat hij na de stroomuitval geen bijzonderheden in de meterkast heeft waargenomen. VERZA schadeonderzoek B.V. stelt dat in haar rapport van 20 mei 2014 (productie 6 bij dagvaarding):
“6.6 Conclusie m.b.t. oorzaak
Na de stroomuitval constateerde u ( [persoon 2] , hof) dat er in de meterkast geen bijzonderheden waren. Het kan dan ook worden uitgesloten dat de brand daarin ontstond.
In het gebied boven de meterkast, waar de brand naar alle waarschijnlijkheid ontstond, waren naast de voedingskabel t.b.v. de kweekruimte nog tal van andere elektrische leidingen en aansluitingen, die allen deel uitmaakten van de vaste huisinstallatie. Het kan zeker niet worden uitgesloten dat daarin de brand ontstond. (…) De exacte plaats en/of oorzaak van ontstaan van de brand is nooit vastgesteld kunnen worden. (…)
De oorzaak zoals aangewezen door [bedrijf X] en I-TEK is gebaseerd op aannames en niet op vaststaande feiten. Wel blijkt dat de brand in ieder geval niet in de meterkast ontstond omdat u daar, na het uitvallen van de elektriciteit, nog een onderzoek instelde.(…)”
3.2
Delta Lloyd heeft daartegenover gesteld dat het verband tussen de illegale aansluiting en de brand door [bedrijf X] en I-Tek B.V. wordt aangenomen op grond van de volgende omstandigheden:
  • Het ontstaan van de kortsluiting in de transformatorkast van de straat nadat zekeringen (125 ampère per stuk) van de stroomvoerende kabels waren doorgebrand;
  • De geconstateerde (forse) stroomafname bij het vervangen van de drie hoofdzekeringen in het transformatorhuisje;
  • Het ontstaan van de brand in het woonhuis van [appellante] direct na het vervangen van deze zekeringen;
  • De aangetroffen ondeugdelijke voedingskabel (ten behoeve van de hennepkwekerij) en de wijze waarop deze zonder c.q. met onvoldoende voorzieningen aangesloten was op het elektriciteitsnet;
  • De conclusie van I-TEK B.V. dat voor het ontstaan van een overgangsweerstand en het inleiden van brand niet per definitie hoge vermogens noodzakelijk zijn (brief 31 juli 2014, p 7));
  • Het ontstaan van de brand in of boven de meterkast, waar de voedingskabel was aangesloten;
  • De geconstateerde blauwe verkleuring van de voedingskabel, hetgeen duidt op hoge temperaturen;
  • Het relatief lage stroomverbruik via de reguliere huisaansluiting ten tijde van de aanwezigheid van de hennepkwekerij, wat wijst op het gebruik van de voedingskabel;
  • De verklaring van [appellante] dat er geen zekeringen of aardlekschakelaars in de elektrische verdeelinrichting van de installatie van het woonhuis zijn aangesproken na de kortsluiting;
  • Het feit dat er geen andere concrete oorzaken voor de brand zijn aan te wijzen.
3.21
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat [appellante] , gelet op de uitgebreide en gemotiveerde betwisting van Delta Lloyd, onvoldoende heeft gesteld om te kunnen concluderen dat het - volgens [appellante] - vermeend illegaal stroom aftappen en de aanwezigheid van de hennepplantage niet (mede) de oorzaak van de brand zijn geweest. VERZA schadeonderzoek B.V. komt immers ook in haar rapport tot de conclusie dat de brand op de verdieping is ontstaan in de omgeving boven de meterkast. De verdere conclusies van VERZA schadeonderzoek B.V. zijn in hoofdzaak gebaseerd op de verklaring van de heer [appellante] , waarbij hij onder meer heeft verklaard dat hij omstreeks 04.00 uur in de meterkast heeft gekeken en zag dat de stoppen niet waren doorgeslagen. Naar het oordeel van het hof zijn deze op de enkele verklaring van [persoon 2] gebaseerde conclusies onvoldoende om de onderbouwde bevindingen van I-TEK B.V. te weerleggen. Vaststaat immers, dat er in de bewuste nacht een enorme (zo is op de overgelegde foto’s ook duidelijk waarneembaar) uitslaande brand heeft gewoed, die plotseling is ontstaan. Ook heeft [appellante] geen voldoende verklaring gegeven voor de constatering van I-TEK B.V. dat de 124 Ampère zekeringen in het transformatorhuis zijn aangesproken en dat uit ervaring bekend is dat een dergelijke zekering slechts wordt aangesproken bij een zeer ernstige onvolkomenheid in het traject tussen het transformatorhuis en een huisaansluiting.
Ook naar het oordeel van het hof heeft Delta Lloyd op grond van de uitsluitingsbepaling met betrekking tot illegale activiteiten dekking aan [appellante] onder de beide verzekeringen kunnen weigeren. De grieven II en III falen. [appellante] heeft bewijs aangeboden. Aan bewijslevering wordt niet toegekomen, nu [appellante] haar stellingen onvoldoende met concrete feiten en omstandigheden heeft onderbouwd.

4.De slotsom

4.1
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
4.2
[appellante] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Delta Lloyd zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 5.160
- salaris advocaat € 4.894,50 (1,5 punten x tarief VI (€ 3.263))
Totaal € 10.054,50
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

5.De beslissing

Het hof, recht doende in kort geding in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 22 juli 2015;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Delta Lloyd vastgesteld op € 5.160 voor verschotten en op € 4.894,50 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en - voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening, alsmede te vermeerderen met de nakosten, begroot op € 131, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68 in geval [appellante] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente over de nakosten, te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest in zoverre uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. Ch.E. Bethlem, J.A.M. van den Berk en J.B.M. Vranken en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 5 september 2017.