Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
wonende te Enschede,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
schuldsaneringsregeling voor de reguliere looptijd en subsidiair te bepalen dat hij tot die regeling wordt toegelaten met een door het hof ten opzichte van de reguliere looptijd in acht te nemen langere duur van de regeling.
3. De motivering van de beslissing in hoger beroep
Bij arrest van 4 juli 2016 heeft dit hof, kort gezegd, [appellant] niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, omdat hij voormeld beroepschrift te laat had ingediend en onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat in zijn geval sprake was van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding desondanks verschoonbaar was. Desgevraagd heeft [appellant] ter zitting in hoger beroep verklaard dat hij tegen voormeld arrest van 4 juli 2016 geen beroep in cassatie heeft ingesteld.
ex-partner in het kader van een minnelijk traject met de schuldeisers is teruggebracht tot
€ 115.000,-.
Het hof acht, uitgaande van de juistheid van de stelling van [appellant] dat hij als gevolg van zijn ziekte geruime tijd niet in staat was om uitvoering te geven aan zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, geen ruimte aanwezig om buiten de in dit artikel genoemde uitzonderingsgronden de tienjaarstermijn te doorbreken. Bij Wet van 24 mei 2007 houdende wijziging van de Faillissementswet in verband met herziening van de schuldsanerings-regeling natuurlijke personen, Stb. 192, in werking getreden op 1 januari 2008, heeft de wetgever immers bewust - in afwijking van de voordien geldende facultatieve afwijzingsgrond - gekozen voor de huidige imperatieve afwijzingsgrond, met inbegrip van de voornoemde drie uitzonderingen, die zich in dit geval niet voordoen. Zoals geoordeeld in het arrest van de Hoge Raad van 12 juni 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BH7357, NJ 2009/269) heeft de rechter de keuze van de wetgever te respecteren en is er geen ruimte voor aanvaarding van een uitzondering daarop, ook niet in schrijnende gevallen zoals hier door [appellant] aan de orde gesteld. Dat zou immers het imperatieve karakter aan de afwijzingsgrond weer ontnemen en daarmee afbreuk doen aan een van de hoofddoelstellingen die de wetgever met de wetswijziging heeft beoogd, te weten beheersing door het stellen van strenge toelatings-condities van het toenemende beroep op de schuldsaneringsregeling en daarmee gepaard gaande toenemende werklast voor de rechter en de bewindvoerder.