ECLI:NL:GHARL:2017:7656

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 september 2017
Publicatiedatum
1 september 2017
Zaaknummer
WAHV 200.182.106
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • A. Huizenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van zekerheidstelling in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene, hierna aangeduid als [betrokkene], tegen een beslissing van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) niet-ontvankelijk verklaard. De betrokkene had hoger beroep ingesteld en verzocht om vergoeding van kosten. De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend, maar heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te reageren op de nadere toelichting van de gemachtigde van de betrokkene.

Het hof heeft beoordeeld of de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat de betrokkene niet tijdig zekerheid heeft gesteld voor de betaling van de opgelegde administratieve sanctie. De gemachtigde van de betrokkene stelde dat er wel degelijk zekerheid was gesteld en dat deze verrekend moest worden met een vordering op de CVOM. Het hof heeft echter geoordeeld dat de mogelijkheid tot verrekening van de zekerheidstelling niet bestaat, zoals eerder is vastgesteld in jurisprudentie. Artikel 11, derde lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) vereist dat zekerheid wordt gesteld, en als dit niet tijdig gebeurt, kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.

Het hof heeft geconcludeerd dat de kantonrechter de betrokkene terecht geen gelegenheid heeft geboden om alsnog zekerheid te stellen, omdat de mogelijkheid tot verrekening in de jurisprudentie is uitgesloten. De beslissing van de kantonrechter is bevestigd, en het verzoek om proceskostenvergoeding is afgewezen. Dit arrest is gewezen door mr. M. van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. A. Huizenga als griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting.

Uitspraak

WAHV 200.182.106
1 september 2017
CJIB 184473785
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland
van 3 november 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
gevestigd te [plaats],
voor wie als gemachtigde optreedt [gemachtigde],
advocaat te [plaats].

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing niet-ontvankelijk verklaard.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft schriftelijk een nadere toelichting gegeven op het beroep.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een reactie te geven op de nadere toelichting op het beroep. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. De kantonrechter heeft geoordeeld dat de betrokkene niet binnen de in artikel 11, derde lid, van de WAHV gestelde termijn zekerheid heeft gesteld voor de betaling van de opgelegde administratieve sanctie en de administratiekosten en dat de betrokkene evenmin binnen een nader gestelde termijn dit verzuim heeft hersteld. Om die reden is het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard.
2. De gemachtigde stelt zich op het standpunt dat zekerheid is gesteld. Het bedrag van de zekerheidstelling is verrekend met een vordering die de betrokkene heeft op de CVOM. De betrokkene heeft de CVOM daar in reactie op de zekerheidsbrieven op gewezen.
De gemachtigde is inmiddels bekend met de jurisprudentie van het hof waarin is geoordeeld dat de mogelijkheid tot verrekening ten aanzien van de zekerheidstelling niet bestaat. Hij verzoekt het hof terug te komen op die jurisprudentie. Er is wat de gemachtigde betreft geen reden waarom artikel 6:127 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in dit geval buiten toepassing zou moeten worden gelaten. De gemachtigde benadrukt bovendien dat aan burgers geen toereikende middelen ter beschikking staan om betaling van door het openbaar ministerie verschuldigde bedragen af te dwingen.
3. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beslissing van de kantonrechter en terugwijzing van de zaak naar de rechtbank nu de kantonrechter de betrokkene ten onrechte niet een nadere termijn heeft gegund om zekerheid te stellen.
4. Het hof overweegt als volgt.
5. Artikel 11, derde lid, van de WAHV, bepaalt dat een betrokkene, voorafgaand aan een behandeling van het beroep door de kantonrechter, zekerheid dient te stellen. Wanneer niet of niet tijdig aan de verplichting tot zekerheidstelling wordt voldaan, zonder dat dit verzuim verschoonbaar is, wordt het beroep door de kantonrechter niet-ontvankelijk verklaard. Het hof – en eerder ook de Hoge Raad – heeft in vergelijkbare zaken geoordeeld dat het bedrag van de zekerheidstelling niet kan worden verrekend met bedragen die het CJIB aan een betrokkene is verschuldigd (vgl. het arrest van het hof van 8 januari 2004, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHLEE:2004:AO8648).
6. Het hof ziet in hetgeen namens de betrokkene is aangevoerd geen aanleiding om terug te komen op voormelde jurisprudentie. Artikel 6:127 BW ziet op het verrekenen van een schuld met een vordering. De zekerheidstelling is vereist met het oog op de ontvankelijkheid van het beroep bij de kantonrechter. Een dergelijke ontvankelijkheidseis verhoudt zich niet met de civielrechtelijke mogelijkheid tot verrekening. Daar komt nog bij dat in dit geval geen beroep kan worden gedaan op verrekening nu de vordering en de schuld in van elkaar gescheiden vermogens vallen (vergelijk artikel 6:127, derde lid, BW). Het bedrag aan zekerheid moet worden betaald aan het CJIB terwijl het gaat om een (vermeende) vordering op de CVOM. De CVOM doet, namens de officier van justitie, niet meer dan de betrokkene, op de voet van artikel 11, derde lid, tweede volzin, van de WAHV, wijzen op de verplichting tot zekerheidstelling bij het CJIB overeenkomstig de eerste volzin van dit artikellid.
7. Anders dan de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat de kantonrechter de betrokkene terecht geen gelegenheid heeft geboden om alsnog zekerheid te stellen. Nu de mogelijkheid tot verrekening van de zekerheidstelling in bestendige, gepubliceerde jurisprudentie is uitgesloten, heeft de betrokkene, temeer nu verrekening hier ook civielrechtelijk niet mogelijk is, daaromtrent redelijkerwijs niet in dwaling kunnen verkeren.
8. Gelet op het voorgaande is het beroep terecht niet-ontvankelijk verklaard door de kantonrechter. Het hof zal de bestreden beslissing daarom bevestigen.
9. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het hof het verzoek om een proceskostenvergoeding afwijzen.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek tot vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Huizenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.