In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 september 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland. De kantonrechter had het beroep van de betrokkene, hierna aangeduid als [betrokkene], tegen een beslissing van de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie (CVOM) niet-ontvankelijk verklaard. De betrokkene had hoger beroep ingesteld en verzocht om vergoeding van kosten. De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend, maar heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te reageren op de nadere toelichting van de gemachtigde van de betrokkene.
Het hof heeft beoordeeld of de kantonrechter terecht heeft geoordeeld dat de betrokkene niet tijdig zekerheid heeft gesteld voor de betaling van de opgelegde administratieve sanctie. De gemachtigde van de betrokkene stelde dat er wel degelijk zekerheid was gesteld en dat deze verrekend moest worden met een vordering op de CVOM. Het hof heeft echter geoordeeld dat de mogelijkheid tot verrekening van de zekerheidstelling niet bestaat, zoals eerder is vastgesteld in jurisprudentie. Artikel 11, derde lid, van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV) vereist dat zekerheid wordt gesteld, en als dit niet tijdig gebeurt, kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het hof heeft geconcludeerd dat de kantonrechter de betrokkene terecht geen gelegenheid heeft geboden om alsnog zekerheid te stellen, omdat de mogelijkheid tot verrekening in de jurisprudentie is uitgesloten. De beslissing van de kantonrechter is bevestigd, en het verzoek om proceskostenvergoeding is afgewezen. Dit arrest is gewezen door mr. M. van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. A. Huizenga als griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting.