ECLI:NL:GHARL:2017:7518

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
29 augustus 2017
Publicatiedatum
29 augustus 2017
Zaaknummer
200.195.428/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de rechtmatigheid van de uitbreiding van een schoolgebouw en de gevolgen daarvan voor omwonenden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellanten] c.s. tegen de Stichting Openbaar Onderwijs Groep Groningen (O2G2) over de uitbreiding van een schoolgebouw aan de Helper Brink in Groningen. De school heeft een onherroepelijke omgevingsvergunning voor de nieuwbouw, maar [appellanten] c.s. stellen dat deze uitbreiding onrechtmatige hinder veroorzaakt. Het hof oordeelt dat de nieuwbouw weliswaar enige hinder met zich meebrengt, maar dat deze hinder niet zodanig ernstig is dat deze als onrechtmatig moet worden gekwalificeerd. Het hof verwijst naar de maatstaven die zijn vastgesteld door de Hoge Raad in eerdere uitspraken, waarbij de aard, ernst en duur van de hinder in samenhang met de belangen van de school worden afgewogen. Het hof concludeert dat de uitbreiding van het schoolgebouw een maatschappelijk belang dient en dat de vergunning rechtmatig is verleend. De grieven van [appellanten] c.s. worden verworpen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 13 april 2016. Tevens worden [appellanten] c.s. in de kosten van het hoger beroep veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.195.428/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/154719/HA ZA 15-54)
arrest van 29 augustus 2017
in de zaak van

1.[appellant] ,

wonende te [A] ,
2. [appellante] ,
wonende te [A] ,
appellanten,
in eerste aanleg: eisers,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten] c.s.,
advocaat: mr. A. Schwartz, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
de Stichting Openbaar Onderwijs Groep Groningen,
gevestigd te Groningen,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen:
O2G2,
advocaat: mr. M.R. Gans, kantoorhoudend te Groningen.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 10 juni 2015 en 13 april 2016, zoals hersteld bij vonnis van 25 mei 2016, die de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het hof neemt de inhoud van zijn tussenarrest van 11 april 2017 hier over.
2.2
Ingevolge voornoemd tussenarrest heeft op 29 juni 2017 een comparitie ter plaatse plaatsgevonden, waarvan proces-verbaal is opgemaakt. Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
[appellanten] c.s. vorderen in hoger beroep - kort samengevat - dat het hof de vonnissen van 10 juni 2015, 13 april 2016 en 25 mei 2016 vernietigt en de vorderingen van [appellanten] c.s., zoals bij inleidende dagvaarding in eerste aanleg geformuleerd, alsnog toewijst met veroordeling van O2G2 in de proceskosten in beide instanties.

3.De vaststaande feiten

3.1.
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.11 van het bestreden vonnis van 13 april 2016, voor zover die feiten thans nog relevant zijn. Voorts heeft het hof zelf enige tussen partijen vaststaande feiten vastgesteld. Het hof verwijst naar de overwegingen 5.1 en 5.2 voor zijn oordeel over de eerste grief van [appellanten] c.s. die tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank is gericht. Een en ander leidt ertoe dat het hof voor de beoordeling van de zaak van de navolgende feiten uitgaat.
3.2
O2G2 is een onderwijsorganisatie die in 2010 is ontstaan en is gevestigd in Groningen. De organisatie omvat een aantal scholen in het openbaar onderwijs waartoe ook het Zernike College behoort. O2G2 is (sinds 15 december 2015) eigenaar van het perceel met daarop een schoolgebouw aan de Helper Brink 30 te Groningen, kadastraal bekend gemeente Helpman, sectie M, nummer 2863 (hierna: het schoolgebouw). Het schoolgebouw is U-vormig gebouwd en heeft gevels aan de Brinklaan, de Helper Brink en de Coendersweg, terwijl de open zijde van de U-vorm is gelegen aan de achterkant van het gebouw. Tevens is O2G2 eigenaar van het perceel gelegen achter het schoolgebouw en tussen de huizenblokken en het schoolgebouw in, met daarop een kantinegebouw, kadastraal bekend gemeente Helpman, sectie M, nummer [0002] (hierna: het binnenterrein dan wel de kantine).
3.3
Genoemde percelen vallen binnen het plangebied van het bestemmingsplan “Helpman” dat op 20 oktober 2010 is vastgesteld en na de uitspraak van de Raad van State van 1 juni 2011 onherroepelijk is geworden. Blijkens dit bestemmingsplan geldt voor bedoelde percelen de bestemming “maatschappelijk” en wordt een bebouwingspercentage van 100%, met een maximale bouwhoogte van 14 meter, toegestaan, waarmee wordt aangesloten bij de bestaande gebouwen van de school op deze locatie. Het bestemmingsplan geeft in artikel 11.3 de mogelijkheid aan het college van burgemeester en wethouders om nadere eisen te stellen ten behoeve van de woonsituatie, het straat- en bebouwingsbeeld, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden voor de aangrenzende gronden.
3.4
In het schoolgebouw aan de Helper Brink is het Zernike College (waarvan het Montessori Junior College onderdeel uitmaakt) gehuisvest. Het Montessori Junior College telt ruim 700 leerlingen. Wegens gebrek aan ruimte in het schoolgebouw aan de Helper Brink wordt voor een aantal lessen gebruik gemaakt van noodlokalen aan de Van Houtenlaan in Groningen.
3.5
[appellanten] c.s. zijn sinds 7 januari 2011 eigenaar van de woning aan de [a-straat]
te [A] , kadastraal bekend gemeente Helpman, sectie [Y] , nummer [0000] , waar zij ook
sindsdien woonachtig zijn. De woning is gelegen om de hoek van het schoolgebouw en
grenst aan zowel perceel kadastraal genummerd [0001] als het perceel kadastraal genummerd [0002] .
3.6
O2G2 heeft met betrekking tot het schoolgebouw bouwplannen ontwikkeld. Deze bouwplannen omvatten een uitbreiding van het schoolgebouw in die zin dat in het open gedeelte van de U-vorm aan de achterzijde een gebouw van twee verdiepingen wordt geplaatst met daarop een zolderverdieping. Deze nieuwbouw bevat vier nieuwe klaslokalen (waarvan drie op de eerste verdieping), een muzieklokaal met podium en een kantine. De kantine, die thans op het binnenterrein (perceel [0002] ) staat, zal worden gesloopt. De fietsenrekken die op het plein binnen de U-vorm staan, zullen worden verplaatst naar een op het perceel [0002] te bouwen fietsenstalling. Met de uitbreiding van het schoolgebouw zullen de (nood)leslokalen aan de Van Houtenlaan worden opgeheven.
3.7
O2G2 heeft in het kader van deze bouwplannen twee voorlichtingsavonden voor omwonenden georganiseerd. Op de eerste bijeenkomst zijn drie bouwplannen gepresenteerd. Tijdens de tweede bijeenkomst is een maquette gepresenteerd van het uiteindelijk gekozen bouwplan. Na deze tweede bijeenkomst is de schoolleiding op uitnodiging van [appellanten] c.s. bij hen thuis komen kijken. Het alternatieve bouwplan dat [appellanten] c.s. hebben ontworpen en aan O2G2 hebben toegezonden, is door O2G2 niet overgenomen.
3.8
Op 10 maart 2014 heeft de gemeente met betrekking tot het bouwplan een omgevingsvergunning verleend aan O2G2.
3.9
[appellanten] c.s. hebben bezwaar gemaakt tegen het verlenen van de omgevingsvergunning. Bij beslissing van 22 oktober 2014 is het bezwaar, op advies van de bezwaaradviescommissie, ongegrond verklaard door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Groningen. Daartegen hebben [appellanten] c.s. op 28 november 2014 beroep ingesteld bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen. Bij uitspraak van 7 juli 2015 heeft de rechtbank het beroep van [appellanten] c.s. ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing hebben [appellanten] c.s. hoger beroep ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. De Afdeling heeft bij uitspraak van 29 juni 2016 het hoger beroep ongegrond verklaard.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[appellanten] c.s. hebben in eerste aanleg, samengevat, gevorderd, primair dat de rechtbank de gemeente en O2G2 verbiedt het bouwplan uit te (laten) voeren dan wel gebiedt al aangevangen werkzaamheden te doen staken en af te (doen) breken hetgeen al is gebouwd, op straffe van de verbeurte van een dwangsom en subsidiair dat de rechtbank de gemeente en O2G2 (hoofdelijk) veroordeelt tot betaling van € 45.000,- , met boete, rente en kosten.
4.2
De rechtbank heeft bij vonnis van 13 april 2016 de vorderingen afgewezen.

5.De beoordeling van de grieven en de vordering

Grief 1: vaststelling van de feiten: voorafgaand overleg
5.1
[appellanten] c.s. hebben zeven grieven aangevoerd tegen het bestreden vonnis. In
grief 1maken zij bezwaar tegen de vaststelling van de feiten door de rechtbank in de overwegingen 2.4 en 2.5 van het bestreden vonnis, inhoudende dat er voorafgaand overleg is geweest tussen O2G2 en de buurtbewoners. Laatstgenoemden hebben volgens [appellanten] c.s. niet de kans gekregen om de bouwplannen, toen die werden ontworpen, inhoudelijk te bespreken en O2G2 heeft het door [appellanten] c.s. ontwikkelde alternatieve bouwplan evenmin inhoudelijk willen bespreken.
5.2
Deze grief berust naar het oordeel van het hof grotendeels op een verkeerde lezing van de overwegingen 2.4 en 2.5 van het bestreden vonnis. De rechtbank heeft daarin terecht als vaststaand aangemerkt dat er twee informatieavonden voor omwonenden zijn gehouden en dat O2G2 bij [appellanten] c.s. thuis is geweest naar aanleiding van hun bezwaren, hetgeen door [appellanten] c.s. ook niet is betwist. Ook het hof heeft dit (onder 3.7) als tussen partijen vaststaand aangemerkt. De rechtbank heeft in de bedoelde overwegingen niet als vaststaand aangenomen dat de omwonenden ook inhoudelijk betrokken zijn geweest bij het ontwikkelen van de bouwplannen dan wel dat O2G2 heeft nagegaan of de omwonenden er overlast van zouden ondervinden. In die zin faalt de grief. De grief is wel terecht voorgedragen waar het gaat om de vaststelling van de rechtbank dat O2G2 het alternatieve bouwplan van [appellanten] c.s. met hen en/of de omwonenden heeft besproken. O2G2 heeft immers erkend, zoals ook uit de stukken blijkt, dat men dat plan niet met [appellanten] c.s. wilde bespreken teneinde geen valse hoop bij hen te wekken. O2G2 heeft overigens onbetwist gesteld het alternatieve plan van [appellanten] c.s. serieus te hebben bestudeerd, maar dat zij dit plan om diverse redenen niet heeft willen overnemen. Hoe dit verder ook zij, de grief ter zake van deze vaststelling door de rechtbank is op dit punt terecht voorgedragen, maar dat kan op zichzelf genomen niet leiden tot vernietiging van het bestreden vonnis, reeds omdat O2G2 niet gehouden was om in te gaan op alternatieven van omwonenden voor het door haar zelf voorgestelde bouwplan.
Grief 1is dan ook vergeefs voorgedragen.
De grieven 2-6:hinder als gevolg van de nieuwbouw
5.3
De
grieven 2 tot en met 6richten zich tegen het oordeel van de rechtbank dat de door [appellanten] c.s. gestelde hinder in de vorm van beperking van het uitzicht
(grief 2), vermindering van zonlicht en lichtinval
(grief 3), schending van privacy en aantasting van woongenot
(grief 4),overlast door verplaatsing of afschaffing van het schoolplein
(grief 5)en schittering door het gevelmateriaal van de nieuwbouw (
grief 6) niet kan worden gekwalificeerd als hinder die onrechtmatig is jegens [appellanten] c.s., ook niet in onderlinge samenhang bezien.
Grief 7heeft volgens de toelichting van [appellanten] c.s. geen zelfstandige betekenis.
5.4
De toelichting van [appellanten] c.s. op de afzonderlijke grieven zal hierna worden weergegeven. Meer in het algemeen stellen zij zich op het standpunt dat O2G2 met de realisatie van het nieuwbouwplan onrechtmatige hinder veroorzaakt en aldus in strijd handelt met artikel 5:37 BW juncto artikel 6:162 BW. De omstandigheid dat O2G2 voor haar bouwplan inmiddels een onherroepelijke omgevingsvergunning heeft verkregen, maakt dat niet anders. [appellanten] c.s. beseffen dat zij naast een school wonen en daardoor enige overlast voor lief moeten nemen, maar wat er nu op hen afkomt, is niet acceptabel. Nieuw beleid van de school en intensivering van de onderwijsactiviteiten achter de woning van [appellanten] c.s. zijn pas bekend geworden na hun aankoop van de woning.
5.5
O2G2 heeft de stellingen van [appellanten] c.s. integraal betwist en wijst er op dat alle door [appellanten] c.s. aangevoerde bezwaren in de bestuursrechtelijke procedure uitgebreid aan de orde zijn geweest en door de bestuursrechter zijn verworpen. O2G2 meent zorgvuldig te werk te zijn gegaan bij de voorbereiding van de nieuwbouw waarbij twee informatieavonden voor de buurtbewoners zijn georganiseerd om over de bouwplannen te praten en er ook een bezoek aan de woning van [appellanten] c.s. is gebracht.
Beoordelinggrieven 2-6
5.6
Het hof zal hierna beoordelen of de in deze grieven door [appellanten] c.s. aan de orde gestelde vormen van hinder, ieder voor zich dan wel in samenhang bezien, een onrechtmatig handelen jegens [appellanten] c.s. opleveren, ondanks het feit dat voor die nieuwbouwplannen een onherroepelijke omgevingsvergunning is verstrekt. Hierbij zal het hof waar nodig ook de eigen waarnemingen tijdens de plaatsopneming op 29 juni 2017 betrekken.
5.7
In artikel 5:37 BW wordt bepaald dat hinder onrechtmatig is, indien wordt voldaan aan de eisen die daaraan in artikel 6:162 BW worden gesteld. Zoals de Hoge Raad heeft overwogen in zijn uitspraak van 21 oktober 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AT8823), hangt het antwoord op de vraag of sprake is van onrechtmatige hinder af van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor toegebrachte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval waarbij onder meer ook rekening moet worden gehouden met het gewicht van de belangen die door de hinder toebrengende activiteit worden gediend en de mogelijkheid en bereidheid om maatregelen ter voorkoming van schade te treffen. Hierbij overweegt de Hoge Raad in het bijzonder ten aanzien van gevallen waarin voor de hinder veroorzakende activiteit een door de overheid verstrekte vergunning is verleend het volgende:

Het antwoord op de vraag of en in hoeverre een door de overheid verstrekte vergunning invloed heeft op de beoordeling van de aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad van degene die overeenkomstig de hem verstrekte vergunning handelt, doch daarbij schade of hinder toebrengt aan derden, hangt af van de aard van de vergunning en het belang dat wordt nagestreefd met de regeling waarop de vergunning berust, zulks in verband met de omstandigheden van het geval (HR 10 maart 1972, NJ 1972, 278 m.nt. GJS). Daarbij heeft te gelden dat de vergunninghouder er in het algemeen op mag vertrouwen dat de vergunning overeenkomstig de wet is verleend en de overeenkomstig de wet in aanmerking te nemen belangen door de vergunningverlenende instantie volledig en op juiste wijze zijn afgewogen, en dat hij gerechtigd is van die vergunning gebruik te maken (vgl. HR 28 februari 1975, NJ 1975, 423, en HR 17 januari 1997, NJ 1998, 656 m.nt. ARB).
5.8
Zoals het hof onder 3.9 heeft vastgesteld, is de aan O2G2 verleende omgevingsvergunning ook na bezwaar, beroep en hoger beroep in stand gebleven, waarbij door de bestuursrechter is geoordeeld dat de vergunning voldoet aan de Welstandsnota, het Bouwbesluit 2012, de bouwverordening van de gemeente Groningen en aan het ter plaatse geldende bestemmingsplan. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft in zijn uitspraak van 29 juni 2016 daarbij ook geoordeeld dat het college van burgemeester en wethouders zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het stellen van nadere eisen, als bedoeld in artikel 11.3 van het bestemmingsplan, niet noodzakelijk was. Op grond van deze bestuursrechtelijke toetsing van haar bouwplannen mag O2G2 erop vertrouwen dat de overeenkomstig de wet in aanmerking te nemen belangen volledig en juist zijn afgewogen, zodat zij bevoegd is om gebruik te maken van de haar verleende omgevingsvergunning. Dat neemt evenwel niet weg dat, zoals in voormelde uitspraak van de Hoge Raad is bepaald, op grond van artikel 5:37 e.v. BW onder omstandigheden kan worden aangenomen dat een bepaalde vorm van hinder zodanig ernstig is dat deze, ondanks de verleende vergunning, als onrechtmatig jegens [appellanten] c.s. moet worden gekwalificeerd. Om te kunnen beoordelen of daarvan sprake is, zal het hof de door [appellanten] c.s. in haar grieven aan de orde gestelde vormen van hinder hierna bespreken.
Grief 2: de beperking van het uitzicht
5.9
In hun toelichting op deze grief stellen [appellanten] c.s. dat het uitzicht vanaf de achterzijde van hun woning ernstig wordt beperkt als gevolg van de nieuwbouw waardoor een groot bouwwerk ontstaat met een goothoogte van 10 meter en een bouwhoogte van 14 meter, op een afstand van slechts 2,5 meter van hun perceelgrens. [appellanten] c.s. hebben in de huidige situatie ruim zicht op de open achterzijde van het U-vormige gebouw, welk zicht door de nieuwbouw geheel teniet zal worden gedaan.
5.1
Het hof stelt vast dat de voorgenomen nieuwbouw niet, zoals [appellanten] c.s. hebben gesteld, wordt gerealiseerd op een afstand van 2,5 meter naast hun woning en tuin. Dit blijkt uit de overgelegde plannen en tekeningen, maar het hof heeft dat ook ter plaatse kunnen vaststellen. De ingang van de school aan de [a-straat] , welke direct naast de woning van [appellanten] c.s. is gelegen, wordt ter rechterzijde begrensd door het bestaande schoolgebouw, dat op een afstand van circa 2,5 meter parallel aan het perceel van [appellanten] c.s. is gebouwd. De voorgenomen nieuwbouw begint pas op het punt waarop de achtertuin van [appellanten] c.s. eindigt en loopt dan vervolgens naar achteren door. De nieuwbouw is bovendien enigszins naar achteren gesitueerd en komt daarmee op een afstand van ongeveer 4 meter van de achterste hoek van de tuin van [appellanten] c.s. te staan en op een afstand van circa 17 meter van hun woning. De stelling van [appellanten] c.s. dat de nieuwbouw naast hun woning en tuin op een afstand van 2,5 meter komt te staan is derhalve onjuist.
5.11
Het voorgaande betekent echter niet dat het uitzicht van [appellanten] c.s. vanuit hun woning en vooral vanuit hun tuin door de nieuwbouw niet zal worden beperkt, met name omdat het nieuwe gebouw een goothoogte van 10 meter en een dakhoogte van 14 meter zal hebben. Zij kunnen in de huidige situatie ongeveer 30 meter verder kijken in de richting van de binnenruimte van de U-vorm van het schoolgebouw. Het hof is echter van oordeel dat deze beperking van het uitzicht onder de omstandigheden van het geval niet zodanig is dat deze als onrechtmatig moet worden beschouwd jegens [appellanten] c.s. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de nieuwbouw verder weg komt te staan dan [appellanten] c.s. hebben betoogd, dat hun uitzicht in de richting van het schoolgebouw vanwege de nabijheid van het bestaande schoolgebouw momenteel ook al wordt belemmerd en dat een dergelijke belemmering in een stadswijk als Helpman niet als buitensporig kan worden beschouwd. Bovendien wordt het uitzicht van [appellanten] c.s. nu ook belemmerd door de aanwezigheid van een boom achterin hun tuin. [appellanten] c.s. hebben weliswaar gesteld dat die boom op advies van een deskundige zal moeten worden verwijderd, maar het hof acht die stelling onvoldoende onderbouwd. Overigens wordt het uitzicht van [appellanten] c.s. recht naar achteren als gevolg van de nieuwbouw verbeterd, omdat het kantinegebouw volgens de bouwplannen zal worden gesloopt. [appellanten] c.s. zullen deze vorm van hinder om al deze redenen hebben te dulden.
Grief 2faalt.
Grief 3: vermindering van zon- en lichtinval
5.12
De door O2G2 voorgenomen nieuwbouw zal volgens [appellanten] c.s. leiden tot significant minder zon- en daglicht in de woning, op het terras en in de achtertuin, welke een zuidelijke oriëntatie hebben, zoals ook blijkt uit de door [appellanten] c.s. in eerste aanleg overgelegde bezonningsstudie, gemaakt door ir. [B] van Ingenieursbedrijf Aveco de Bondt. In tegenstelling tot de huidige situatie zullen door de uitbreiding van de school de woning en het perceel van [appellanten] c.s. volledig (zelfs in de zomer als de zon het hoogst staat) in de schaduw komen te liggen. Volgens [appellanten] c.s. wordt in de door hen overgelegde studie wel rekening gehouden met schaduwwerking van bestaande gebouwen.
5.13
De rechtbank heeft hierover geoordeeld dat deze studie te beperkt van opzet is en zich voor haar oordeel gebaseerd op de door O2G2 overgelegde schaduwstudie van BDG Architecten van 25 november 2013. Deze studie laat zien dat de nieuwbouw in de maanden mei tot en met september van 10.00 uur tot 17.00 uur geen extra schaduwwerking veroorzaakt ten aanzien van de woning en het perceel van [appellanten] c.s. De Afdeling bestuursrechtspraak heeft zijn oordeel ook op deze studie gebaseerd. Ook het hof is van oordeel dat deze studie duidelijk maakt dat de nieuwbouw in de gemeten periode en op de aangegeven tijdstippen geen extra schaduwwerking veroorzaakt op het perceel van [appellanten] c.s. Daarbij is blijkens de tekening rekening gehouden met het gehele bouwblok van de school, inclusief het binnenterrein waarop de kantine is geplaatst, en verder de achterliggende woningen aan de [a-straat] en de Coendersweg. [appellanten] c.s. hebben niet aangegeven op grond waarvan de uitkomsten van deze studie niet juist zouden zijn. Zij hebben in hoger beroep slechts volstaan met de stelling dat in de studie van Aveco de Bondt wel rekening wordt gehouden met schaduwwerking van bestaande bebouwing. Dit blijkt echter niet uit de in die studie opgenomen afbeeldingen, waarop slechts enkele gebouwen staan afgebeeld en ook de in de tuin van [appellanten] c.s. staande boom ontbreekt, terwijl [appellanten] c.s. hun stelling in hoger beroep niet nader hebben onderbouwd. Het hof gaat daar dan ook aan voorbij.
5.14
Nu [appellanten] c.s., op wie in deze de stelplicht rust, de conclusies van het rapport van BDG Architecten inhoudelijk niet afdoende hebben bestreden en de geconstateerde beperkingen van het door hen overgelegde rapport niet hebben kunnen weerleggen, oordeelt het hof op basis van het rapport van BDG Architecten dat de nieuwbouw slechts een beperkte vermindering van zon- en daglicht tot gevolg zal hebben, welke in ieder geval niet zodanig van invloed is dat de daardoor ontstane hinder als onrechtmatig jegens [appellanten] c.s. moet worden gekwalificeerd.
Grief 3is tevergeefs voorgedragen.
Grief 4: schending van privacy en aantasting woongenot
5.15
De schending van privacy wordt door [appellanten] c.s. in hoofdzaak gezien in de aanwezigheid van drie ramen op de eerste verdieping van de voorgenomen nieuwbouw. Zij menen dat docenten en leerlingen door die ramen zicht hebben op hun tuin en woning waardoor hun privacy ernstig wordt aangetast. [appellanten] c.s. menen dat de rechtbank hieraan ten onrechte is voorbij gegaan.
5.16
Het hof is van oordeel dat dit onderdeel van deze grief niet kan slagen. Daartoe verwijst het hof in de eerste plaats naar hetgeen in overweging 5.10 is overwogen over de precieze ligging van de voorgenomen nieuwbouw ten opzichte van het perceel van [appellanten] c.s. Die ligging brengt mee dat de ramen op de eerste verdieping van de nieuwbouw geen rechtstreeks zicht bieden op de tuin en de woning van [appellanten] c.s., dit in tegenstelling tot de ramen van dat deel van het huidige schoolgebouw waarvan de voorgevel aan de Coendersweg ligt. De ramen van de nieuwbouw zijn weliswaar dichterbij gesitueerd, maar bevinden zich nog steeds op ruime afstand van het perceel van [appellanten] c.s. Uitkijk op de tuin en woning van [appellanten] c.s. is alleen mogelijk door dichtbij één van die ramen staand naar links te kijken, hetgeen zich moeilijk laat rijmen met de dagelijkse schoolpraktijk, waarin les wordt gegeven in de betrokken lokalen.
Een en ander neemt echter niet weg dat het mogelijk zal zijn om door genoemde ramen naar de tuin en de woning van [appellanten] c.s. te kijken. Dit maakt inbreuk op de privacy van [appellanten] c.s., maar het hof acht die inbreuk niet zodanig dat gesproken kan worden van onrechtmatige hinder, nog daargelaten dat het uitzicht op de tuin en de woning van [appellanten] c.s. wordt belemmerd door de boom in de achtertuin van [appellanten] c.s. Dat [appellanten] c.s. er voor kiezen om deze boom te doen verwijderen, kan door hen niet aan O2G2 worden tegengeworpen. Overigens is er een relatief eenvoudige oplossing te vinden, die iedere inkijk vanuit deze ramen geheel onmogelijk maakt, zoals ook tijdens de plaatsopneming al aan de orde is geweest.
5.17
De stelling van [appellanten] c.s. dat door het slopen van het kantinegebouw op het binnenterrein hun privacy zal worden verminderd, omdat bewoners van de Coendersweg dan zicht hebben op hun perceel, passeert het hof. De afstand tot de woningen aan de Coendersweg is dermate groot (circa 80 meter) dat het zicht vandaar op het perceel van [appellanten] c.s. in ieder geval niet zal kunnen worden beschouwd als onrechtmatige hinder, zeker niet in een stadswijk als waarvan hier sprake is.
5.18
Het hof is van oordeel dat [appellanten] c.s. hun stelling dat er ernstige hinder ontstaat als gevolg van het ’s nachts branden van de noodverlichting in de nieuwbouw onvoldoende hebben onderbouwd.
5.19
In hun toelichting op deze grief hebben [appellanten] c.s. ten slotte ook mogelijke overlast genoemd vanwege de versterking van de zogenaamde nauwe steegfunctie bij de entree naar de school die naast hun woning is gelegen. Het hof zal dit punt bij de beoordeling van
grief 5behandelen.
5.2
De conclusie is dat
grief 4geen doel treft.
Grief 5:overlast door verplaatsing of afschaffing schoolplein
5.21
In hun toelichting op deze grief stellen [appellanten] c.s. dat het huidige binnenterrein binnen de U-vorm van de school zal worden bebouwd en dat de leerlingen daarvoor geen alternatief krijgen. Dat zal tot gevolg hebben dat zij in pauzes en voor en na schooltijd gaan rondhangen op de stoep en de inrit van [appellanten] c.s. Door de uitbreiding van de school zal de verkeerssituatie in de [a-straat] en de Helper Brink onveiliger worden en zal de parkeerdruk toenemen. Volgens [appellanten] c.s. wordt de centrale toegang tot de school niet aan de voorkant, maar aan de kant van de [a-straat] en dus naast hun woning gepland. De entree aan de Coendersweg wordt al jaren niet meer gebruikt en [appellanten] c.s. nemen aan dat deze ingang in de toekomst ook niet meer zal worden gebruikt. Dit zal veel meer drukte en overlast geven, te meer daar als gevolg van de nieuwbouw het aantal aanwezige leerlingen op de naast hun woning gelegen locatie met 150 zal stijgen. Met name in de ochtend en in de middag zullen zich dan ook grote aantallen leerlingen, meestal met fietsen, door de nauwe steeg in de richting van de ingang van de nieuwbouw begeven. De stoep zal daarbij als fietspad worden gebruikt en er ontstaat in deze entree een ongewenst kokereffect en de sociale veiligheid komt onder druk. [appellanten] c.s. hoefden hierop bij de aankoop van hun woning niet bedacht te zijn. Door plaatsing van een fietsenstalling op het voormalige binnenterrein waar nu de kantine staat, ontstaat ook een hangplek waardoor de sociale veiligheid onder druk komt te staan. Vooral ’s avonds zal dit problemen kunnen geven. O2G2 heeft volgens hen niet aangegeven dat hiervoor maatregelen zullen worden getroffen.
5.22
Het hof stelt in de eerste plaats vast dat [appellanten] c.s. bij de aankoop van hun woning wisten dat zij vlak naast een schoolgebouw en ook direct naast één van de drie ingangen daarvan gingen wonen. Daarmee hebben zij aanvaard dat er als gevolg daarvan de nodige overlast zou optreden, vooral op momenten dat de school in- of uitgaat, maar ook anderszins. [appellanten] c.s. hebben dit weliswaar erkend, maar aangevoerd dat in 2011 nog niets bekend was over mogelijke nieuwbouwplannen en de gevolgen daarvan. Ook als dit juist zou zijn, moet daarbij ten minste worden aangetekend dat daarmee ten tijde van de aankoop van hun woning geen enkele zekerheid voor [appellanten] c.s. bestond dat er geen veranderingen zouden optreden, juist waar het een school betreft die onderdeel is van een grote onderwijsorganisatie. Daarbij had hen bekend kunnen zijn dat het kort tevoren gewijzigde bestemmingsplan de school ook ruime mogelijkheden biedt tot verbouwingen en nieuwbouw.
5.23
Verder overweegt het hof dat de stelling die aan deze grief ten grondslag ligt, te weten dat de overlast van de school als gevolg van de nieuwbouw in sterke en onaanvaardbare mate zal toenemen, in hoofdzaak berust op aannames van [appellanten] c.s. die door O2G2 gemotiveerd zijn betwist. In de eerste plaats stellen [appellanten] c.s. zich op het standpunt dat het aantal leerlingen dat in het naastgelegen schoolgebouw wordt gehuisvest met 150 leerlingen zal stijgen als gevolg van de nieuwbouw. Zoals O2G2 heeft aangevoerd, is die conclusie niet, althans niet volledig juist. O2G2 heeft onbetwist gesteld dat in het schoolgebouw naast de woning van [appellanten] c.s. al jaren ruim 700 leerlingen zijn gehuisvest, zij het dat een deel daarvan af en toe voor het volgen van bepaalde vakken naar een noodlokaal aan de Van Houtenlaan dient te gaan, omdat daarvoor op de hoofdlocatie te weinig ruimte is. Het verschil tussen de bestaande en de nieuwe situatie wordt daardoor geringer dan verondersteld door [appellanten] c.s., maar het staat wel vast dat door de nieuwbouw het volledige aantal leerlingen steeds op de locatie aan de Helper Brink aanwezig zal zijn. Dit kan extra drukte bij het in- en uitgaan van de school met zich brengen. Deze toename acht het hof evenwel niet zodanig groot dat sprake zal zijn van ernstige overlast die onrechtmatig moet worden geacht jegens [appellanten] c.s. Bovendien heeft O2G2 aangevoerd dat er door de nieuwbouw juist veel minder verplaatsingsbewegingen nodig zullen zijn, omdat de leerlingen niet meer tijdens de schooluren naar de Van Houtenlaan hoeven te gaan of daarvan terugkeren. Dit brengt juist veel meer rust. [appellanten] c.s. hebben deze stelling niet gemotiveerd betwist.
5.24
Voorts hebben [appellanten] c.s. betoogd dat de hoofdingang van de school vanwege de nieuwbouw van de Helper Brink naar de [a-straat] wordt verplaatst en dat de ingang aan de Coendersweg niet wordt gebruikt. O2G2 heeft die stelling gemotiveerd betwist, terwijl [appellanten] c.s. deze stelling verder niet hebben onderbouwd. Uit de plannen en tekeningen die zich in het dossier bevinden blijkt het hof niet dat de hoofdingang aan de Helper Brink zal verdwijnen of anderszins in functie zal veranderen. Ook in de huidige situatie is er achter het schoolgebouw (binnen de U-vorm) een fietsenstalling in gebruik. Bovendien is de ingang aan de Coendersweg in functie en is het hof niet gebleken dat de nieuwbouwplannen daarin verandering beogen aan te brengen. Hier komt bij dat door O2G2 onbetwist is gesteld dat de schoolingang aan de [a-straat] na openingstijd van de school tot sluitingstijd wordt gesloten. Dat betekent dat leerlingen overdag niet langs deze weg het schoolterrein kunnen verlaten. Ten slotte overweegt het hof dat O2G2 heeft aangegeven dat na het overleg met de buutbewoners is besloten om de ingang van de fietsenstalling niet meer via de [a-straat] toegankelijk te maken, maar vanaf de voorzijde van het gebouw over eigen terrein, gelegen naast de [a-straat] , in de richting van de ingang naast de woning van [appellanten] c.s.
5.25
Het hof concludeert op grond van de voorgaande overwegingen dat er geen aanwijzingen zijn om aan te nemen dat de overlast van in- en uitgaande of rondhangende leerlingen bij de ingang aan de [a-straat] of op het binnenterrein door de nieuwbouw zodanig zal toenemen dat hierdoor een onaanvaardbare en daarmee jegens [appellanten] c.s. onrechtmatige hinder ontstaat. Op dezelfde gronden is niet aannemelijk gemaakt dat de sociale veiligheid zal verslechteren.
Voor de door [appellanten] c.s. genoemde versterking van de “nauwe steegfunctie” van de entree aan de [a-straat] bestaan in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen ten aanzien van de te verwachten toename van het gebruik daarvan onvoldoende aanwijzingen.
Op dezelfde gronden concludeert het hof dat er geen concrete en overtuigende aanwijzingen zijn dat de verkeersveiligheid dan wel de parkeerdruk ter plaatse, voor zover het hier al om belangen gaat die [appellanten] c.s. zich mogen aantrekken, in nadelige zin door de nieuwbouw zal worden beïnvloed.
Grief 6:hinderlijke schittering
5.26
In de toelichting op deze grief voeren [appellanten] c.s. aan dat de nieuwbouw uiterlijk sterk zal gaan afwijken van de bestaande bouw in de buurt. Het hof is van oordeel dat, daargelaten dat de bestuursrechter bij de ruimtelijke toets hierin geen bezwaren heeft gezien, deze stelling [appellanten] c.s. niet kan baten, aangezien, ook als de nieuwbouw sterk zou afwijken van de bestaande bouw, hierin geen onrechtmatig gedrag jegens hen kan zijn gelegen. De stelling dat de gevel als gevolg van het gebruikte materiaal en de kleur een hinderlijke schittering zal geven, hebben [appellanten] c.s. niet nader onderbouwd. De loutere verwijzing naar een ander bouwproject in Groningen is hiertoe onvoldoende. [appellanten] c.s. hebben het verweer van O2G2 dat de betrokken gevel aan de noordzijde is geplaatst, zodat er alleen al daardoor geen hinderlijke schittering zal optreden, ook in hoger beroep niet weersproken.
In de rest van de toelichting op deze grief herhalen [appellanten] c.s. eerdere stellingen die hiervoor al zijn beoordeeld. Het betoog dat de nieuwbouw niet aardbevingsbestendig zal zijn, want niet gebouwd conform de NPR-richtlijn, is, wat daar verder ook van zij, afdoende door O2G2 weerlegd, zoals ook bij de plaatsopneming nog aan de orde is geweest. Ook
grief 6faalt daarom.
Grief 7:proceskosten
5.27
Zoals [appellanten] c.s. hebben aangegeven, mist deze grief zelfstandige betekenis en behoeft deze daarom geen beoordeling door het hof.
Resumé
5.28
Op grond van al het voorgaande is het hof resumerend van oordeel dat O2G2 zich door het realiseren van de nieuwbouw van de school aan de Helper Brink in Groningen niet onrechtmatig jegens [appellanten] c.s. gedraagt, noch waar het de afzonderlijke, bij de beoordeling van de grieven 2-6 aan de orde gekomen onderdelen van de gestelde hinder aangaat, noch waar het gaat om het cumulatieve effect daarvan. Het hof acht aannemelijk dat in enkele opzichten er extra hinder voor [appellanten] c.s. zal ontstaan als gevolg van de nieuwbouw, maar die hinder is niet onrechtmatig en [appellanten] c.s. zullen die dan ook moeten aanvaarden. Hierbij neemt het hof, onder verwijzing naar de in overweging 5.7 genoemde maatstaf van de Hoge Raad, ook in aanmerking dat de voorgenomen nieuwbouw van de school een evident maatschappelijk belang dient en dat het bouwplan daarvoor geheel binnen de grenzen van het geldende bestemmingsplan blijft, welk bestemmingsplan relatief recent is vastgesteld en al van kracht was toen [appellanten] c.s. hun woning kochten.
6.
De slotsom
6.1.
De grieven falen, zodat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.
6.2.
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellanten] c.s. in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van O2G2 zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 718,-
- salaris advocaat
€ 3.262,-(2 punten x tarief IV)
Totaal € 3.980,-

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 13 april 2016;
veroordeelt [appellanten] c.s. in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van O2G2 vastgesteld op € 718,- voor verschotten en op € 3.262,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. D.J. Keur en mr. D.H. de Witte en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2017.