In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 29 augustus 2017 uitspraak gedaan in het hoger beroep van belanghebbende, [X] [Z], tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel. De zaak betreft de waardevaststelling van een onroerende zaak, een twee-onder-een-kapwoonboerderij, door de heffingsambtenaar van de Gemeente Ommen. De heffingsambtenaar had de waarde vastgesteld op € 265.000, terwijl belanghebbende een lagere waarde van € 215.000 bepleitte. De rechtbank had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.
Tijdens de zitting op 16 juni 2017 heeft het Hof de argumenten van beide partijen gehoord. De heffingsambtenaar voerde aan dat de vastgestelde waarde niet te hoog was, terwijl belanghebbende betoogde dat de waarde te hoog was vastgesteld en verwees naar een taxatierapport van een makelaar-taxateur. Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar niet had voldaan aan zijn bewijslast en dat de door hem verdedigde waarde niet aannemelijk was gemaakt. Evenzo kon belanghebbende zijn voorgestane waarde van € 215.000 niet aannemelijk maken.
Uiteindelijk heeft het Hof de waarde in goede justitie vastgesteld op € 245.000. Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank vernietigd, de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en bepaald dat het betaalde griffierecht door de heffingsambtenaar moet worden vergoed. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en beide partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken beroep in cassatie in te stellen bij de Hoge Raad.