ECLI:NL:GHARL:2017:7240

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
22 augustus 2017
Publicatiedatum
22 augustus 2017
Zaaknummer
WAHV 200.180.195
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Sekeris
  • M. Starreveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen beslissing kantonrechter over parkeerverbod op privéterrein

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, die op 8 juli 2015 een beroep van de betrokkene ongegrond verklaarde. De betrokkene had een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd gekregen voor het parkeren in strijd met een parkeerverbod op 13 januari 2014 op de Becanusstraat te Maastricht. De betrokkene stelde dat zijn voertuig op een privéterrein stond geparkeerd, dat bedoeld was voor personeel van de rechtbank Limburg, en dat het parkeerverbod daar niet van toepassing was. Hij voerde aan dat het terrein afgesloten was door een slagboom en dat er een bord stond dat onbevoegden de toegang ontzegde.

Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de locatie waar het voertuig van de betrokkene stond geparkeerd feitelijk voor het openbaar verkeer openstond. Het hof oordeelde dat de beheerder van het terrein niet de mogelijkheid had geschapen om de toegang tot deze plaats te ontzeggen, aangezien het gedeelte voor de slagboom toegankelijk was voor verkeer. Het hof concludeerde dat het parkeerverbod op deze locatie van toepassing was, ondanks de aanwezigheid van het bord "Verboden toegang voor onbevoegden".

Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter, maar verbeterde de gronden van de uitspraak. De betrokkene had geen bewijs geleverd dat de gedraging niet had plaatsgevonden, en het hof oordeelde dat de kantonrechter terecht het beroep ongegrond had verklaard. De zaak benadrukt de juridische nuances rond de definitie van openbare wegen en de toepassing van parkeerverboden op privéterreinen.

Uitspraak

WAHV 200.180.195
22 augustus 2017
CJIB 178732287
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant
van 8 juli 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats].

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “Parkeren in strijd met parkeerverbod / parkeerverbodszone (bord E1)”, welke gedraging zou zijn verricht op
13 januari 2014 om 11:03 uur op de Becanusstraat te Maastricht met het voertuig met het kenteken [kenteken].
2. De betrokkene voert primair aan dat het parkeerverbod niet geldt op de plaats waar hij zijn voertuig had geparkeerd. Het voertuig bevond zich namelijk op een privéterrein, te weten het parkeerterrein van de rechtbank Limburg, dat is bedoeld voor personeel. Dit parkeerterrein heeft een afwijkende bestrating ten opzichte van de Becanusstraat en is afgesloten door middel van een slagboom. Bij de ingang van het terrein is een bord geplaatst waarmee onbevoegden de toegang wordt ontzegd. Tevens wordt het terrein door middel van camera's bewaakt en wordt door de beveiliging actief toegezien op het bevoegd gebruik van het terrein. Het voertuig van de betrokkene bevond zich weliswaar vlak voor de slagboom, maar gelet op de genoemde feitelijke omstandigheden behoort dit gedeelte van het terrein niet tot de openbare weg. Subsidiair voert de betrokkene aan dat de plaats waar zijn voertuig stond geparkeerd moet worden aangemerkt als een daartoe bestemd weggedeelte, waar ingevolge artikel 65, derde lid van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990) mag worden geparkeerd. Het betreffende gedeelte van de weg is namelijk niet in beheer bij de gemeente, maar bij een ander, zodat alleen die ander aan dat weggedeelte de bestemming parkeren kan geven. Dit is feitelijk ook gebeurd, doordat de beheerder van het privéterrein sinds jaar en dag gedoogt dat er op deze plaats wordt geparkeerd.
3. In WAHV-zaken biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
4. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB, zakelijk weergegeven, onder meer in dat de verbalisant heeft geconstateerd dat bovengenoemd voertuig op voornoemde datum, tijd en plaats stond geparkeerd in strijd met een parkeerverbodszone, hetgeen werd aangegeven met het bord E1 van bijlage 1, behorend bij het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990).
5. Op de foto's die door de betrokkene zijn overgelegd is een parkeerterrein te zien. Het parkeerterrein is afgescheiden door middel van een slagboom. Vlak voor de slagboom staat het voertuig van de betrokkene. Ter hoogte van de achterzijde van dit voertuig is een bord geplaatst met daarop de tekst "Verboden toegang voor onbevoegden". Zowel het gedeelte van het terrein dat achter de slagboom is gelegen als het gedeelte dat voor de slagboom is gelegen, is voorzien van klinkers. De weg waaraan het terrein is gelegen, is geasfalteerd.
6. In geding is de vraag of de locatie waar het voertuig van de betrokkene stond geparkeerd behoort tot de openbare weg en of het parkeerverbod aldaar van kracht is.
7. Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) moet onder het begrip wegen worden verstaan:
“Alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten.”
8. Voor de beantwoording van de vraag of een (particulier) terrein als een voor het openbaar verkeer openstaande weg als bedoeld in artikel 1, eerste lid aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 moet worden aangemerkt, is beslissend of het terrein feitelijk voor het openbaar verkeer openstaat. Daarvoor zijn van belang de feitelijke omstandigheden, zoals of door de rechthebbende(n) wordt geduld dat het algemene verkeer gebruik maakt van het terrein (vgl. HR 8 april 1997, VR 1998, 2).
9. Het voorgaande in aanmerking genomen stelt het hof vast dat de plaats waar het voertuig van de betrokkene stond geparkeerd, namelijk het gedeelte van het terrein dat voor de slagboom is gelegen, feitelijk voor het openbaar verkeer openstond. Anders dan de betrokkene meent, doet hieraan niet af dat deze plaats tot het eigen terrein behoort. De beheerder van dit terrein heeft namelijk voor dat gedeelte niet de feitelijke mogelijkheid geschapen om desgewenst weggebruikers de toegang tot deze plaats te ontzeggen (vgl. Hoge Raad 16 januari 2001, ECLI:NL:HR:2001:AA9494, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl). Het gedeelte waar de betrokkene zijn voertuig had geparkeerd was vanaf de weg toegankelijk en was niet afgesloten voor het verkeer. Het bevond zich immers nog voor de slagboom. De omstandigheid dat er een bord was geplaatst met daarop de tekst "Verboden toegang voor onbevoegden", maakt dit niet anders. De plaatsing van dit bord maakt immers niet dat de toegang feitelijk onmogelijk is gemaakt. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de plaats waar de betrokkene zijn voertuig had geparkeerd moet worden aangemerkt als een voor het openbaar verkeer openstaande weg. Dit brengt mee dat de bij en krachtens de WVW 1994 geldende geboden en verboden aldaar onverkort gelden en gehandhaafd kunnen worden. Het parkeerverbod gold dus op de locatie waar de betrokkene zijn voertuig had geparkeerd.
10. Voorts is het hof van oordeel dat de plaats waar het voertuig stond geparkeerd niet kan worden aangemerkt als een tot parkeren bestemd weggedeelte, waar het ingevolge artikel 65, derde lid van het RVV 1990 is toegestaan om te parkeren. De omstandigheid dat sprake is van afwijkende bestrating ten opzichte van de straat waar het terrein aan is gelegen, is hiervoor onvoldoende. De omstandigheid dat de beheerder van het parkeerterrein gedoogt dat er op de betreffende plaats wordt geparkeerd, acht het hof niet van belang, nu zoals hiervoor reeds is overwogen deze plaats tot de openbare weg behoort.
11. Gelet op het voorgaande is vast komen te staan dat de gedraging is verricht. De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene dan ook terecht ongegrond verklaard.
12. Met de betrokkene is het hof echter wel van oordeel dat de kantonrechter ten onrechte heeft overwogen dat het bord "Verboden toegang voor onbevoegden" moet worden beschouwd als betrekking hebbende op het door de slagboom afgesloten parkeerterrein. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter in zoverre dan ook bevestigen met verbetering van gronden.

Beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter met verbetering van gronden.
Dit arrest is gewezen door mr. Sekeris, in tegenwoordigheid van mr. Starreveld als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.