Beoordeling
1. De bestreden beslissing is aangetekend in het proces-verbaal van de zitting van de kantonrechter. Het hof stelt vast dat daarin de naam is vermeld van de kantonrechter die het beroep van de gemachtigde van de betrokkene heeft behandeld, maar dat het proces-verbaal niet is ondertekend door de kantonrechter. In het proces-verbaal is ook niet vermeld dat de kantonrechter buiten staat was dit (mede) te ondertekenen. Ondertekening door de rechter dient het belang dat de rechter daarmee bevestigt dat de weergegeven beslissing de zijne is. Het hof is daarom van oordeel dat het gebrek van dien aard is dat de beslissing van de kantonrechter reeds daarom moet worden vernietigd (vgl. het arrest van dit hof van 23 mei 2016, WAHV 200.153.974, ECLI:NL:GHARL:2016:3934). Anders dan voorheen wijst het hof de zaak niet meer terug. Het hof zal het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen. 2. De officier van justitie heeft het tegen de inleidende beschikking ingestelde beroep ongegrond verklaard.
3. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “parkeren bij een kruispunt binnen vijf meter daarvan”, welke gedraging zou zijn verricht op 1 januari 2013 om 01.35 uur op de [straat 1] te Amsterdam met het voertuig met het kenteken [kenteken].
4. De betrokkene voert aan dat zijn auto niet op de rijbaan en niet op een trottoir stond, maar op een stuk grond dat bij het huis van zijn buurman hoort. Om deze reden vormde de auto geen obstakel voor de brandweer en ambulances. Daarnaast betwist de betrokkene dat de auto binnen vijf meter van een kruispunt geparkeerd stond. De betrokkene heeft zijn auto op een strook 9,5 meter van de hoek geparkeerd. Nu zijn auto 3,65 meter lang is, stond de auto meer dan 5 meter van de kruising geparkeerd.
5. In WAHV-zaken biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
6. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
- Voertuig stond dusdanig geparkeerd dat grote voertuigen de bocht niet goed konden nemen.”
7. Voorts bevat het dossier een aanvullend proces-verbaal van 4 juni 2014, waarin de verbalisant, voor zover relevant, het volgende verklaart:
"Betrokkene [betrokkene] geeft in zijn brief aan dat de auto niet op de rijweg stond en geen obstakel was voor enig ander voertuig.
Wij verbalisanten zagen dat het voertuig werd geparkeerd op circa één (1) meter afstand van de hoek [straat 1]/[straat 2]. Hierdoor zouden de hulpdiensten indien nodig, de bocht vanaf de [straat 2] naar de [straat 1], niet meer kunnen maken met een iets verhoogde snelheid, met name brandweerwagens en ambulances. (…)
Het voertuig stond niet geparkeerd op de rijbaan, maar in de bocht op een stenen verhoging. Wij zouden deze verhoging niet omschrijven als trottoir. De heer [betrokkene] geeft in zijn brief aan dat hij meer dan vijf (5) meter van de bocht stond geparkeerd. Als dit het geval was geweest, dan hadden wij, verbalisanten, de heer [betrokkene] geen proces-verbaal gegeven."
8. Artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990), luidt als volgt:
"De bestuurder mag zijn voertuig niet parkeren:
a. bij een kruispunt op een afstand van minder dan vijf meter daarvan;"
9. Ingevolge artikel 1 onder 1 van het RVV 1990 wordt onder kruispunt verstaan een kruising of splitsing van wegen.
10. Op grond van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 moet onder het begrip wegen worden verstaan:
“Alle voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten”.
11. Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of het verbod, opgenomen in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, RVV 1990, om niet binnen vijf meter van een kruispunt te parkeren, gelding heeft voor de rijbaan of voor de weg en de bijbehorende paden en bermen of zijkanten.
12. Het hof merkt op dat gelet op voornoemde bepalingen een kruispunt wordt omschreven als een kruising of splitsing van "wegen". Daarnaast is het in artikel 24, eerste lid, onder a, van het RVV 1990 opgenomen verbod, gelet op de redactie daarvan, niet beperkt tot de rijbaan, terwijl in hetzelfde artikel, onder d, van het RVV 1990 expliciet wordt bepaald dat het aldaar opgenomen verbod alleen werking heeft voor de rijbaan.
13. Gelet op het voorgaande brengt een redelijke uitleg van artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, RVV 1990 naar het oordeel van het hof mee dat het verbod om binnen vijf meter van een kruispunt te parkeren gelding heeft voor de weg zoals opgenomen in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.
14. Blijkens de aanvullende verklaring van de verbalisant stond het voertuig niet op de rijbaan of het trottoir, maar op een stenen verhoging in de bocht. De stenen verhoging kan worden aangemerkt als een tot de weg behorend pad, berm of zijkant. Gelet op de omschrijving van het begrip "wegen" in artikel 1 van de Wegenverkeerswet 1994 kan aldus worden vastgesteld dat de betrokkene zijn voertuig op de weg geparkeerd heeft.
15. Het hof ziet in hetgeen door de betrokkene is aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant dat het voertuig binnen vijf meter van het kruispunt stond geparkeerd. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de verbalisant in het aanvullend proces-verbaal uitgebreid en specifiek heeft verklaard over de situatie ter plaatse, de wijze waarop en de plek waar het voertuig van de betrokkene geparkeerd stond. Voor het overige komt het betoog van de betrokkene neer op de enkele ontkenning dat de gedraging is verricht. Die enkele ontkenning is onvoldoende om te twijfelen aan de verklaringen van de verbalisant. Nu uit het dossier evenmin blijkt van voor deze zaak specifieke feiten en omstandigheden die aanleiding geven tot twijfel aan de verklaring van de verbalisant, is naar de overtuiging van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht.
16. Vervolgens dient het hof te beoordelen of er andere redenen zijn een sanctie achterwege te laten of het bedrag van de sanctie te matigen.
17. De omstandigheid dat, naar mening van de betrokkene, geen hinder is veroorzaakt, is geen omstandigheid die aanleiding geeft af te wijken van de vastgestelde tarieven. Het verrichten van een gedraging als de onderhavige kan op zichzelf al het opleggen van een sanctie rechtvaardigen. De mogelijkheid tot oplegging van een sanctie als de onderhavige heeft de wetgever niet afhankelijk gesteld van gevaarzetting of hinder. Om die reden kan niet worden gezegd dat de omstandigheden dusdanig zijn dat de sanctie dient te worden gematigd of in zijn geheel achterwege dient te blijven.
18. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de officier van justitie het beroep terecht ongegrond heeft verklaard. Het hof zal het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie dan ook ongegrond verklaren.