ECLI:NL:GHARL:2017:711

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 februari 2017
Publicatiedatum
1 februari 2017
Zaaknummer
21-001246-15
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in hoger beroep van poging tot moord en zware mishandeling na schietincident

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 1 februari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Amsterdam. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor poging tot moord en zware mishandeling, maar heeft hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak behandeld na verwijzing door het gerechtshof Amsterdam. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk schieten op een persoon, met als gevolg ernstig letsel. Tijdens de zitting heeft het hof de verklaringen van de verdachte en het slachtoffer, [benadeelde], zorgvuldig gewogen. De verdachte heeft steeds volgehouden dat het slachtoffer zichzelf per ongeluk heeft neergeschoten. Het hof heeft vastgesteld dat er geen andere getuigen aanwezig waren tijdens het schietincident en dat de verklaringen van zowel de verdachte als het slachtoffer tegenstrijdig waren. Het hof heeft ook de rol van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) in het onderzoek naar het schietincident betrokken in zijn overwegingen. Na het afwegen van alle bewijsstukken en verklaringen, heeft het hof geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte het schot had gelost. Daarom heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. Tevens is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte niet schuldig werd bevonden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001246-15
Uitspraak d.d.: 1 februari 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken

Gewezen, na verwijzing door het gerechtshof Amsterdam op grond van artikel 62b van de Wet op de rechterlijke organisatie, op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 28 januari 2015 met parketnummer 13-654029-14 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Ghana) op [1990] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 18 januari 2017 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. C.F. Korvinus, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt. Het hof zal daarom opnieuw recht doen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 28 januari 2014 te Amsterdam (Zuidoost) ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en met voorbedachten rade [benadeelde] van het leven te beroven, met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg, met een (vuur)wapen die [benadeelde] een kogel, althans een voorwerp in het hoofd heeft geschoten;
subsidiair:
hij op of omstreeks 28 januari 2014 te Amsterdam (Zuidoost) aan een persoon genaamd
[benadeelde] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (frontaal syndroom en/of partiële hypofyse-insufficiëntie) heeft toegebracht door deze opzettelijk met een (vuur)wapen een kogel in het hoofd te schieten;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 28 januari 2014 te Amsterdam (Zuidoost) opzettelijk een persoon genaamd [benadeelde] , heeft mishandeld door deze opzettelijk met een (vuur)wapen een kogel in het hoofd te schieten, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft, uitgaande van de aangifte van het slachtoffer dat het verdachte is geweest die haar door het hoofd heeft geschoten, gerekwireerd tot veroordeling van verdachte voor de impliciet subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag.
Verdachte heeft een vuurwapen meegenomen naar de woning van het slachtoffer. Hij was als enige met het slachtoffer in de woning aanwezig toen het schietincident daar plaatsvond. Nadien heeft hij het wapen weggegooid. Verdachte heeft verklaard dat hij, op het moment dat het schot viel, bij de ingang van de kamer stond. Juist daar zijn schotresten gevonden. Verdachte heeft verschillende verklaringen afgelegd over hetgeen zich die nacht heeft afgespeeld. Omdat verdachte het wapen heeft weggemaakt, is zijn verhaal over wat zich die nacht heeft afgespeeld niet op waarheid te toetsen. Hij heeft bovendien verzuimd de politie in te lichten en heeft het slachtoffer zelf met zijn auto naar het ziekenhuis gebracht. Bij de zus van het slachtoffer heeft verdachte erop aangedrongen niet de politie te bellen.
Gelet hierop acht de advocaat-generaal het niet geloofwaardig dat verdachte, zoals hij aangeeft, een meisje dat net daarvoor een suïcidepoging heeft gedaan, probeerde te helpen.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft integrale vrijspraak bepleit.
Verdachte heeft op verzoek van [benadeelde] een wapen voor haar gekocht. Op de avond van het incident is verdachte bij [benadeelde] en ziet hij op enig moment dat zij zich door het hoofd schiet. Hij is levensreddend opgetreden door haar naar het ziekenhuis te brengen. Verdachte heeft daar enige tijd gewacht en is daarna met een vriend naar [halfzus van benadeelde] (de halfzuster van [benadeelde] ) gereden om haar op te halen en haar naar het ziekenhuis te brengen..
Ten aanzien van het bewijs heeft de raadsman naar voren gebracht dat het slachtoffer in haar eerste verklaring stelt met een pan op het hoofd te zijn geslagen en door een “snorder” naar het AMC te zijn gebracht. Pas veel later wijst zij verdachte aan als degene die haar zou hebben neergeschoten. De verklaringen van verdachte en het slachtoffer staan volledig tegenover elkaar en er zijn geen getuigen op het betreffende moment in de woning aanwezig.
Tevens voert de verdediging aan dat de politie steken heeft laten vallen bij het sporenonderzoek. Bij het slachtoffer zijn geen schiethanden afgenomen. Pas zes weken na het schietincident is (nader) onderzoek verricht in de woning van het slachtoffer, waarbij stubs zijn genomen om vast te stellen of er kruitsporen op de plaats van het schietincident zichtbaar waren. In het dossier bevinden zich bovendien geen resultaten van het schiethandenonderzoek bij verdachte. Het NFI heeft geconcludeerd dat er geen uitsluitsel kan worden gegeven over de toedracht van het incident.
De verdediging trekt voorts het betrouwbaarheidsgehalte van [benadeelde] (latere) verklaring in twijfel. Het is hoogst waarschijnlijk dat het slachtoffer door haar halfzuster [halfzus van benadeelde] is beïnvloed. Hiervoor beroept de raadsman zich op de door hem ingeschakelde deskundige
[deskundige] , die concludeert dat de verklaringen van [benadeelde] niet kunnen berusten op haar herinnering, maar door haar zijn gereconstrueerd op basis van hetgeen zij van anderen heeft gehoord.
Voorts zou uit een chatgesprek van het slachtoffer met een vriendin, getuige [getuige 1] , kort voor 28 januari 2014 blijken dat zij het leven zat was.
Uitlatingen die verdachte ten overstaan van vrienden zou hebben gedaan, waarbij hij zichzelf belast met betrekking tot het schietincident, zijn door die vrienden, die als getuige zijn gehoord door de raadsheer-commissaris bij het hof, weersproken.
Volgens de raadsman kan een ongeluk met het wapen aan de kant van een van beide betrokkenen evenmin uitgesloten worden. In het geval dat verdachte daarmee per ongeluk zou hebben geschoten, levert dat volgens de raadsman geen aanwijzing van voorbedachten rade dan wel opzet of voorwaardelijk opzet op, zoals vereist voor bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde.
In het dossier bevinden zich volgens de raadsman slechts vage verklaringen over geruchten met betrekking tot hetgeen zich op 28 januari 2014 heeft afgespeeld.
Tenslotte is er ook geen motief aan de kant van verdachte vast te stellen.
Oordeel van het hof
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt in het bijzonder het volgende:
Verdachte en [benadeelde] (hierna: [benadeelde] ) hebben wisselend verklaard over wat zich op 28 januari 2014 in de woning van [benadeelde] aan de [adres] heeft afgespeeld. Uit hun latere verklaringen komt naar voren dat zij op het moment van het schieten allebei in de woning aanwezig waren. [benadeelde] heeft verklaard dat verdachte op haar heeft geschoten. Verdachte blijft - ook ter zitting in hoger beroep - bij zijn verklaring dat [benadeelde] zichzelf (al dan niet per ongeluk) in haar hoofd heeft geschoten.
De feiten
Het hof gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 28 januari 2014 is [benadeelde] met een kogel in haar hoofd geschoten. Verdachte en [benadeelde] waren allebei aanwezig bij het schietincident. Er waren geen andere personen in de woning aanwezig.
Verdachte heeft [benadeelde] na dit incident met zijn auto naar het ziekenhuis gebracht.
Het wapen
Over het wapen waarmee [benadeelde] in het hoofd is geschoten, is vrijwel niets bekend. Verdachte heeft verklaard dat hij het wapen op verzoek van [benadeelde] zeer kort voor het schietincident heeft aangeschaft en op de avond van het schietincident aan haar heeft gegeven, niet wetende of het al dan niet geladen was. Voordat hij haar naar het ziekenhuis bracht, heeft hij het wapen in zijn broekzak gedaan, meegenomen en vervolgens ergens weggegooid.
Het schot
In een poging te bepalen wie het schot heeft gelost en hoe dat precies is gebeurd, heeft het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) onderzoek verricht en daarover twee rapporten uitgebracht.
Op basis van het rapport van 7 juli 2014 kan worden geconcludeerd dat verdachte in de kamer was terwijl het schot werd gelost en dat het schot in de buurt van de deurpost moet zijn gelost.
In het rapport van 26 november 2014 heeft het NFI gerelateerd dat de waarschijnlijkheid van de forensisch medische bevindingen even groot is onder het scenario dat [benadeelde] zelf op haar voorhoofd heeft geschoten als onder het scenario dat zij niet zelf op haar voorhoofd heeft geschoten.
“ [verdachte] heeft het gedaan”
[halfzus van benadeelde] , de zuster van [benadeelde] , is de eerste persoon die verdachte (‘ [verdachte] ’) heeft aangewezen als de schutter. Zij doet dit in haar verklaring op 31 januari 2014, drie dagen na het incident (p. 93 e.v. van het proces-verbaal). Volgens [halfzus van benadeelde] heeft [benadeelde] haar verteld dat verdachte degene is die heeft geschoten. [halfzus van benadeelde] heeft eerder, op 29 januari 2014, verklaard dat verdachte er tijdens de rit naar het ziekenhuis bij haar op aandrong niet de politie erbij te halen. Verdachte ontkent dit. [benadeelde] verklaart zelf pas op 20 februari 2014 dat het verdachte is geweest die het schot loste en zij voegt er in dat verhoor aan toe dat hij dacht dat er
geenkogel in het wapen zat.
Bij de rechter-commissaris, op 3 juni 2014, heeft [benadeelde] verklaard dat zij denkt dat zij het eerst met haar zus had besproken of verdachte al dan niet heeft geschoten.
Ongeluk?
Naast de mogelijkheden dat ofwel verdachte ofwel [benadeelde] willens en wetens heeft geschoten, is er de mogelijkheid dat het incident een ongeluk is geweest. Indicaties hiervoor kunnen worden gevonden in onder meer het chatgesprek tussen [halfzus van benadeelde] en [getuige 1] (p. 100 e.v. van het proces-verbaal) en de verklaring van ‘ [getuige 2] van 16 september 2016 bij de raadsheer-commissaris. Laatstgenoemde zou van [getuige 1] hebben gehoord dat het om een ongeluk ging. Ondanks herhaalde naspeuring door de raadsheer-commissaris bleek [getuige 1] niet te traceren en kon zij hierover niet nader worden gehoord.
Suïcidepoging?
Of het slachtoffer in de periode vóór het incident levensmoe was, hetgeen in de visie van de raadsman uit chatberichten zou kunnen worden afgeleid, is uit het onderzoek niet duidelijk geworden. Mogelijk dat getuige [getuige 1] hierover wat meer zou kunnen zeggen maar deze getuige is, zoals hiervoor is vermeld, niet traceerbaar gebleken.
Rapport [deskundige]
Op verzoek van de verdediging heeft neuropsycholoog [deskundige] een deskundigenrapport opgesteld omtrent de betrouwbaarheid van de verklaringen van [benadeelde] . [deskundige] beschrijft hoe personen met hersenletsel als dat van [benadeelde] hoogstwaarschijnlijk nooit hun herinneringen aan het daaraan ten grondslag liggende incident terugkrijgen. Er ontstaat wel een behoefte om het gat in het geheugen te dichten, hetgeen kan leiden tot opvulling met een zelf geconstrueerd scenario of van anderen afkomstige informatie. De herinneringen aan de aanloop naar een dergelijk incident kunnen na verloop van tijd wel terugkomen. Het hof ziet die stelling ondersteund door de eerdere verklaringen van [benadeelde] voor zover die betrekking hebben op zaken uit haar vakantie in Suriname die zij - per abuis - in verband brengt met het schietincident.
Conclusie
Het hof overweegt dat slechts twee personen - verdachte en [benadeelde] - aanwezig waren op het moment dat het schot werd gelost. Zij hebben in de loop van het onderzoek naar dit incident hun verklaringen een of meer keren gewijzigd. Uitgaande van het deskundigenrapport van [deskundige] kan het verweer dat de verklaring van [benadeelde] met betrekking tot het moment van het schieten niet betrouwbaar is, niet zonder meer worden verworpen. .
De vraag is of uit het gedrag van verdachte mag worden afgeleid dat hij degene was die de trekker overhaalde. Het hof weegt de omstandigheid dat verdachte het wapen heeft weggegooid in het nadeel van verdachte mee, omdat door dit handelen forensisch onderzoek aan dit wapen niet mogelijk was.
Het hof beschouwt het niet inroepen van de hulp van een ambulance en het meenemen van het wapen uit het huis van [benadeelde] echter niet als redengevende aanwijzingen dat het
dusverdachte was die heeft geschoten.
Verdachte heeft het slachtoffer immers wel direct naar een ziekenhuis gebracht en niet kan worden uitgesloten dat hij, gezien de stressvolle situatie, de mogelijke gevolgen van zijn handelen volgend op het incident niet heeft kunnen overzien. Wel merkt het hof op dat dit een van de facetten is die ertoe hebben bijgedragen dat de tegen hem gerezen verdenking bleef bestaan.
Op basis van het voorhanden zijnde bewijs ziet het hof geen mogelijkheid om conclusies te trekken aangaande de vraag wie van de twee betrokkenen die avond heeft geschoten. Het hof heeft overwogen om nogmaals een neuropsychologisch onderzoek naar het herinneringsvermogen van het slachtoffer te laten verrichten door een door het hof aan te stellen deskundige, maar ziet daar van af. Wat de uitkomst van het onderzoek ook zal zijn, het zal niets afdoen aan de vele hiervoor beschreven onduidelijkheden en tegenstrijdigheden die zullen blijven bestaan met betrekking tot de toedracht van het schietincident.
Het hof kan, gelet op het bovenstaande, niet komen tot de boven elke redelijke twijfel verheven conclusie dat het de verdachte is geweest die het schot op aangeefster heeft gelost.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 133.337,53. Die vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 27.160,23. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Nu de verdachte niet schuldig wordt verklaard ter zake van het primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde handelen, waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt, kan de benadeelde partij niet in de vordering worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van de in beslag genomen goederen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Aldus gewezen door
mr. R. van den Heuvel, voorzitter,
mr. M.L.H.E. Roessingh-Bakels en mr. R. Krijger, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.W.P. Soons, griffier,
en op 1 februari 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 1 februari 2017.
Tegenwoordig:
mr. M.L.H.E. Roessingh-Bakels, voorzitter,
mr. drs. I.E.W. Gonzales, advocaat-generaal,
G. Heeres, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.