Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster in hoger beroep,
verzoekster in hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
200.211.927/01blijkt uit:
200.211.941/01blijkt uit:
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 augustus 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige dochter, [de minderjarige1], en de machtiging tot uithuisplaatsing. De moeder had in beide zaken hoger beroep ingesteld tegen de beschikkingen van de rechtbank Overijssel van 3 en 4 januari 2017, waarin het gezag van de moeder werd beëindigd en de uithuisplaatsing werd verlengd. Het hof oordeelde dat het gezag van de moeder moest worden beëindigd omdat de ontwikkeling van [de minderjarige1] ernstig werd bedreigd en de moeder niet in staat was om binnen een aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding op zich te nemen. Het hof benadrukte dat de aanvaardbare termijn voor [de minderjarige1] om in onzekerheid te blijven over haar opvoedingsperspectief was verstreken, gezien de lange duur van haar verblijf in het pleeggezin en de hechting die zij daar had ontwikkeld. De moeder had geen gronden aangevoerd die het hof zouden kunnen doen twijfelen aan de rechtmatigheid van de eerdere beslissingen. Het hof bekrachtigde de beschikkingen van de rechtbank en wees de verzoeken van de moeder af. De beslissing benadrukte ook dat de beëindiging van het gezag niet betekende dat de band tussen de moeder en [de minderjarige1] verbroken werd, maar dat de moeder haar rol als ouder op afstand moest leren accepteren.