Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het beroepschrift met producties A tot en met K, ingekomen op 24 augustus 2016;
- het verweerschrift met producties 1 tot en met 5, ingekomen op 20 oktober 2016;
- een journaalbericht van mr. Swarts van 1 februari 2017 met producties 1 tot en met 12;
- een journaalbericht van mr. Haafkes van 8 juni 2017 met productie 5 en
- een journaalbericht van mr. Swarts van 14 juni 2017 met producties 13 en 14.
3.De vaststaande feiten
4.De omvang van het geschil
- bepaald dat de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand € 236,- per maand aan de vrouw dient te voldoen als bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
- bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [kind ] bij de vrouw zal zijn;
- inzake het recht van [kind ] op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders de navolgende regeling bepaald: [kind ] zal afwisselend de ene week bij de man, dan wel bij de vrouw verblijven;
- de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind ] bepaald op € 280,- per maand, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, telkens bij vooruitbetaling te voldoen; en
- het meer of anders verzochte afgewezen.
5.De motivering van de beslissing
Deze benadering houdt in dat het draagkrachtloos inkomen wordt vastgesteld op 30 % van het netto besteedbaar inkomen ter zake van forfaitaire woonlasten, vermeerderd met een bedrag van € 890,- (2016) dan wel € 905,- (2017) aan overige lasten, en dat van het bedrag, dat van het netto besteedbaar inkomen resteert na aftrek van dit draagkrachtloos inkomen, 70 % beschikbaar is voor kinderalimentatie.
Ter onderbouwing van zijn stelling dat zijn besteedbare inkomen geen € 5.000,- per maand bedraagt, heeft de man verschillende jaarstukken in het geding gebracht. De ingebrachte jaarstukken zijn concepten, waarbij een controleverklaring en een nadere inhoudelijke toelichting op de financiële situatie van de ondernemingen ontbreken. Ook maakt de man de geldstromen binnen de ondernemingen niet verder inzichtelijk. Aangezien de juistheid van deze stukken door de vrouw is betwist, had van de man mogen worden verwacht dat hij meer inzicht in de financiële situatie van zijn ondernemingen verschafte, zeker gezien het eerdere, door de rechtbank gegeven oordeel dat de man, hoewel hij hiertoe meerdere malen in de gelegenheid is gesteld, heeft nagelaten een volledig duidelijk beeld te geven van de financiële situatie van zijn ondernemingen over de laatste jaren tot heden. De aangiften inkomstenbelasting waarnaar de man verwijst, zijn door de man zelf opgesteld en ingediend maar de daarop gebaseerde aanslagen ontbreken, zodat de juistheid van de inkomensgegevens daarmee niet is vast komen te staan. Het hof zal deze stukken dan ook buiten beschouwing zal laten.
De grieven twee tot en met vier falen.
De vrouw was in 2016 werkzaam bij [werkgever] (hierna: [werkgever] ) en daarnaast verrichtte zij werkzaamheden als gastouder. Tegen het oordeel van de rechtbank dat de vrouw in 2016 een inkomen bij [werkgever] genoot van € 431,36 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag, is geen grief gericht, zodat ook het hof hiervan zal uitgaan.
Vast staat dat partijen tijdens hun huwelijk een traditioneel rolpatroon hebben gehad, waarbij de man voor het inkomen heeft gezorgd en de vrouw voor de kinderen heeft gezorgd. De vrouw is pas na het feitelijk uiteengaan van partijen werk gaan zoeken. In 2016 heeft zij een parttimebaan bij [werkgever] weten te vinden en is zij als parttime gastouder aan de slag gegaan. Sinds begin 2017 heeft de vrouw haar uren bij [werkgever] uit weten te breiden naar twintig uur per week en is zij (als gevolg daarvan) gestopt met haar werkzaamheden als gastouder. Het is de vrouw dus gelukt om haar werkzaamheden binnen een jaar tijd uit te breiden en daarmee haar inkomsten te verhogen. Ter zitting heeft de vrouw onweersproken gesteld dat het op dit moment niet mogelijk is haar werkzaamheden binnen [werkgever] nog verder uit te breiden. Gezien de leeftijd van de vrouw (op dit moment [leeftijd] jaar), haar gebrek aan relevante opleiding en werkervaring en de reeds door haar verrichte inspanningen, is naar het oordeel van het hof niet te verwachten dat zij binnen afzienbare tijd nog meer inkomen zal genereren dan zij thans doet. Daarbij komt dat het aannemen van een fictieve verdiencapaciteit voor een periode die reeds is verstreken en derhalve niet meer kan worden gerealiseerd, tot gevolg zou hebben dat niet volledig in de behoefte van [kind ] zou worden voorzien.
- salaris € 1.110,91 bruto per maand
- vakantietoeslag van 8% over het bruto salaris en
- ingehouden premie OP van € 88,84 per maand.
- de man ([1.826,- ÷ 1.921,-] x 445,- =) € 423,- en
- van de vrouw ([95,- ÷ 1.921] x 445,- =) € 22,-.
- de man ([1.816 ÷ 1.913] x 454,35 =) € 433,- en
- de vrouw ([97,- ÷ 1.816] x 454,35=) € 22,-.
Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw met deze lijst voldoende inzicht gegeven in het uitgavenpatroon van partijen tijdens hun huwelijkse periode, waarin zij kennelijk over gemiddeld € 5.000,- netto per maand konden beschikken. De herkomst van dat bedrag: het inkomen van de man of de kennelijke beschikbaarheid van andere middelen, is daarbij niet van belang. Van betekenis is voorts nog dat de rechtbank in de bestreden beschikking de behoefte van [kind ] op basis van een netto gezinsinkomen van € 5.000,- heeft berekend en dat de man tegen dat oordeel geen grief heeft gericht. Dat het gezin voor de bepaling van het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen een ander, hoger budget ter beschikking had of zou hebben dan voor de bepaling van de welstand van partijen ten behoeve van de vaststelling van de behoefte aan partneralimentatie, laat zich zonder nadere toelichting - die ontbreekt - niet rijmen.
Daaruit volgt dat partijen voor zichzelf € 3.535,- ter beschikking hadden. Toepassing van een percentage van 60%, conform de hofnorm, leidt tot een huwelijksgerelateerde behoefte van € 2.121,- netto per maand, na indexering met ingang van 1 januari 2017 € 2.165,54 netto per maand.
In dat licht mocht van de man meer worden verwacht dan een min of meer kale betwisting van de door de vrouw overgelegde behoeftelijst, waarbij hij slechts stelt dat een aantal van de door de vrouw genoemde posten te hoog is, zonder daarvoor zijns inziens wel reële bedragen te noemen.
Grief een faalt derhalve.
Zoals hiervoor onder 5.17 overwogen is naar het oordeel van het hof niet te verwachten dat zij binnen afzienbare tijd nog meer inkomen zal genereren dan zij thans doet.
Voor berekening van de behoefte van de vrouw aan een aanvullende bijdrage van de man in haar kosten van levensonderhoud, brengt het hof op de huwelijksgerelateerde behoefte het netto maandinkomen van de vrouw in mindering. Grief zes faalt.
De vrouw voert hiertegen gemotiveerd verweer. Volgens haar heeft de rechtbank rekening gehouden met alle relevante lasten aan de zijde van de man. De vrouw merkt daarbij op dat de maandelijkse hypotheekrente is gedaald.
Ten aanzien van het inkomen van de man sluit het hof aan bij hetgeen daarover is overwogen in rechtsoverweging 5.10 tot en met 5.12. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat beide door de man gestelde schulden inmiddels zijn voldaan, zodat het hof hiermee geen rekening houdt. Tegen de overige door de rechtbank genoemde maandelijkse lasten heeft de man geen grief geformuleerd, zodat het hof daarvan zal uitgaan, met dien verstande dat het hof zal uitgaan van de door de vrouw onweersproken gestelde lagere hypotheekrente.
- het eigenwoningforfait van € 5.062,- per jaar;
- de algemene heffingskorting en de arbeidskorting;
- de hypotheekrente van € 2.699,- per maand (€ 32.388,- per jaar), te verminderen met de in de bijstandsnorm begrepen gemiddelde basishuur;
- het forfait overige eigenaarslasten van € 95,- per maand;
- de premie Zorgverzekeringswet van € 125,- te verminderen met de in de bijstandsnorm begrepen nominale premie ZVW;
- het verplicht eigen risico van € 32,- per maand;
- de bijstandsnorm voor een alleenstaande en het draagkrachtpercentage van 60 % en
- de door de man te betalen kinderalimentatie, vermeerderd met de zorgkosten, van in totaal € 423,- per maand in 2016 en € 433,- per maand in 2017.
Gezien het feit dat de vrouw beschikt over een kindgebonden budget dat de door haar voor [kind ] te dragen kosten aanzienlijk overschrijdt en gelet op de relatief geringe verschillen tussen hetgeen door de rechtbank aan bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind ] is opgelegd en de thans door het hof op te leggen bedragen, kan in redelijkheid van de vrouw worden gevergd dat zij het meerdere terugbetaalt, dan wel dat de man dit meerdere verrekent met toekomstige door hem te betalen termijnen, voor zover de man vanaf 7 september 2016 tot heden meer heeft betaald en/of meer op hem is verhaald.