4.7De Verordening luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
“
Artikel 1
Deze verordening verstaat onder:
a. perceel: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan;
(…)
g. woning: een perceel dat in hoofdzaak tot woning dient in de zin van art. 220a, tweede lid, Gemeentewet.
(…)
1. De gebruikersheffing wordt geheven naar het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel wordt afgevoerd.
2. Het aantal kubieke meters water wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater en grondwater dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of is opgepompt. (…)
3. De op de voet van het tweede lid berekende hoeveelheid toegevoerd of gepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet als afvalwater is afgevoerd.
4. (…)
5. Indien voor een perceel dat in gebruik is als woning, geen gebruik overeenkomstig het tweede lid kan worden vastgesteld, wordt de hoeveelheid water van het object bepaald op 45 m³ per persoon, dat staat ingeschreven op het adres van de woning in de gemeentelijke basisadministratie, per belastingjaar.
6. Indien voor een perceel dat niet in gebruik is als woning, geen gebruik overeenkomstig het tweede lid kan worden vastgesteld, wordt de hoeveelheid water van het object door middel van schatting vastgesteld, met een minimum van 100 m³ per perceel.
7. Indien een perceel dat wel bemeterd is, water aanvoert naar een of meer niet bemeterde percelen, wordt de op grond van dit artikel bepaalde maatstaf van heffing betreffende het wel bemeterde perceel verminderd met 100 m³ per niet bemeterd perceel.
8. De hoeveelheid water van het niet bemeterde perceel als bedoeld in het zevende lid wordt gesteld op 100 m³ per belastingjaar.
Artikel 6
De belasting bedraagt bij afvoer van:
a. 0 tot en met 350 m³ afvalwater € 154,-;
b. vermeerderd met € 0,45 voor elke m³ afvalwater boven
de 350 m³ met een maximum van 25.000 m³.”
De verbindendheid van de Verordening