ECLI:NL:GHARL:2017:6705

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 augustus 2017
Publicatiedatum
3 augustus 2017
Zaaknummer
200.215.898
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussentijdse beëindiging van wettelijke schuldsaneringsregelingen wegens substantiële boedelachterstand en tekortkomingen in afdrachtverplichting

In deze zaak gaat het om de tussentijdse beëindiging van de wettelijke schuldsaneringsregelingen van twee appellanten, die in gemeenschap van goederen zijn gehuwd. De rechtbank Overijssel had eerder de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken, maar op verzoek van de bewindvoerder is deze regeling tussentijds beëindigd vanwege een substantiële boedelachterstand. De appellanten hebben vanaf de start van hun schuldsaneringsregeling hun afdrachtplicht niet naar behoren nagekomen, wat heeft geleid tot een oplopende boedelachterstand van meer dan € 17.000,-. Het hof heeft in hoger beroep de overwegingen van de rechtbank gevolgd en geoordeeld dat er onvoldoende concrete aanwijzingen zijn dat de appellanten in staat zijn om de boedelachterstand in te lopen binnen de looptijd van de regeling. De appellanten hebben geprobeerd om de achterstand in te lopen met een schenking van een derde, maar deze mogelijkheid is komen te vervallen. Het hof heeft geconcludeerd dat de aard en omvang van de tekortkomingen in de nakoming van de afdrachtverplichting een verlenging van de schuldsaneringsregeling in de weg staan. Het hoger beroep is dan ook afgewezen en het vonnis van de rechtbank is bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof: 200.215.898
(insolventienummers rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo: C/08/15/372-373 R)
arrest van 3 augustus 2017
inzake
[appellant 1]en
[appellant 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna: [appellanten] ,
advocaat: mr. R. Pril.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Bij vonnissen van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 2 juni 2015 is ten aanzien van [appellanten] de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling uitgesproken.
1.2
Bij vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 9 mei 2017 is de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellanten] , op verzoek van de bewindvoerder, I. Oude Middendorp, tussentijds beëindigd. Het hof verwijst naar laatstgenoemd vonnis.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Bij ter griffie van het hof op 16 mei 2017 ingekomen verzoekschrift zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen van voornoemd vonnis van 9 mei 2017 en hebben zij het hof verzocht dat vonnis te vernietigen, althans een beslissing te nemen die het hof juist acht.
2.2
Het hof heeft kennisgenomen van het verzoekschrift met bijlagen, de brief met bijlagen van 24 mei 2017 van mr. Pril, de brief met bijlagen van 13 juli 2017 van de bewindvoerder en de brief met bijlagen van 19 juli 2017 van mr. Pril.
2.3
De mondelinge behandeling was aanvankelijk vastgesteld op 1 juni 2017 maar heeft op verzoek van (de advocaat van) [appellanten] plaatsgevonden op 27 juli 2017.
Bij deze behandeling zijn [appellanten] in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Pril. Tevens is verschenen de bewindvoerder.

3.3. De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof het volgende gebleken.
[appellant 1] , geboren op [geboortedatum] , en [appellant 2] , geboren op [geboortedatum] , zijn in gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd. Ten tijde van hun toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling bedroeg hun totale schuldenlast bijna € 250.000,-.
[appellant 1] is fulltime werkzaam bij [bedrijf 1] . [appellant 2] is op 1 mei 2015 in dienst getreden bij De Uilenborch B.V. voor bepaalde tijd, tot en met 30 april 2016. Aansluitend (per 1 mei 2016) is hij als teamleider fulltime (36 uur per week) in dienst getreden bij Stichting All-Care Twente (hierna: All-Care) op basis van een overeenkomst voor onbepaalde duur.
In deze arbeidsovereenkomst was een concurrentiebeding opgenomen.
Met ingang van september 2016 heeft All-Care [appellant 2] op non-actief gesteld en bij de kantonrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Enschede (hierna: de kantonrechter), een verzoek ingediend om de arbeidsovereenkomst met [appellant 2] te ontbinden.
heeft een verweerschrift en een tegenverzoek (strekkende tot het laten vervallen van het concurrentiebeding en toekenning van een billijke vergoeding aan hem van € 12.500,- bruto) ingediend.
Bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis in kort geding van 27 oktober 2016 heeft de kantonrechter het in de arbeidsovereenkomst tussen All-Care en [appellant 2] opgenomen concurrentiebeding voor onbepaalde tijd geschorst en All-Care veroordeeld in de kosten van die procedure.
Bij beschikking van 27 oktober 2016 heeft de kantonrechter in de ontbindingsprocedure
All-Care bewijs opgedragen dat er sprake is geweest van verwijtbaar handelen door [appellant 2] . Op 31 oktober 2016 heeft [appellant 2] de arbeidsovereenkomst met All-Care schriftelijk opgezegd per 1 december 2016. All-Care heeft deze opzegging geaccepteerd en een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst dat in behandeling was, ingetrokken.
Bij vonnis van 20 juni 2017 heeft de kantonrechter het concurrentiebeding deels vernietigd en wel zodanig dat het [appellant 2] uitsluitend verbiedt om binnen de periode van 1 december 2016 tot 1 september 2017 direct noch indirect, noch voor zichzelf noch voor anderen binnen een straal van 25 kilometer, op enigerlei wijze werkzaam, behulpzaam of betrokken te zijn bij een bestaande of nog te stichten onderneming die dagbesteding, verzorging en (ambulante) begeleiding en begeleid wonen biedt aan volwassen cliënten met een verstandelijke beperking, psychische of psychiatrische problemen en/of met een stoornis in het autistisch spectrum.
[appellant 2] treedt volgens eigen zeggen per 1 september 2017 voor onbepaalde tijd in dienst bij MaWeOn (Maatschappelijk werk en ondersteuning) B.V. te Goor in een managementfunctie.
3.2
De rechtbank heeft de wettelijke schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellanten] tussentijds beëindigd op grond van artikel 350 lid 3 onder c van de Faillissementswet. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen.
komen al vanaf de toepassing van hun schuldsaneringsregeling hun afdrachtplicht niet naar behoren na. Hierdoor is een boedelachterstand van tenminste
€ 3.084,38 in februari 2016 opgelopen naar een boedelachterstand van € 8.032,75 in augustus 2016. Vervolgens hebben [appellanten] op 2 september 2016 een voorstel gedaan om de achterstand in te lopen. De bewindvoerder heeft daarmee ingestemd onder de voorwaarde dat de afdracht van periodieke en incidentele inkomsten vanaf augustus 2016 correct moet verlopen, dat er geen nieuwe schulden/betalingsachterstanden ontstaan en dat elke eerste week van de nieuwe maand een opgave van de inkomsten/salaris-/uitkeringsspecificaties van de voorgaande maand wordt ontvangen, zodat de boedelafdracht kan worden gecontroleerd.
Blijkens de stukken en de behandeling ter zitting wordt het in de betalingsregeling genoemde bedrag ad € 216,82 wel maandelijks op de boedelrekening ontvangen, maar worden de periodieke en incidentele inkomsten boven het vrij te laten bedrag niet (correct) aan de boedel afgedragen. Hierdoor is volgens de rechtbank de achterstand in de boedelafdracht nog verder opgelopen en bedraagt deze tot en met februari 2017 grofweg gezegd € 11.105,69. Ter zitting hebben [appellanten] dit bedrag niet weersproken.
Temeer nu de bewindvoerder [appellanten] in september 2016 nog een kans heeft gegund om de tot dan toe geconstateerde tekortkoming te herstellen en de boedelachterstand af te lossen, moet het [appellanten] kwalijk worden genomen dat zij de afdrachtplicht opnieuw niet stipt zijn nagekomen en zij de boedelachterstand verder hebben laten oplopen.
Nog daargelaten dat voornoemd gedrag op zich al voldoende grond is om de schuldsaneringsregelingen te beëindigen, is niet gebleken dat [appellanten] over mogelijkheden beschikken om de boedelachterstand (alsnog) af te lossen binnen de looptijd van hun regeling. Het zitting gedane aanbod - een persoon heeft [appellanten] toegezegd € 11.000,- te schenken om de achterstand in de boedelafdracht te voldoen, niet in één termijn, maar wel voor het einde van de looptijd van de schuldsaneringsregelingen - is te onbepaald en kan in deze vorm niet worden geaccepteerd. Het aanbod is niet op schrift gesteld en daarvoor is kennelijk ook niet gereserveerd, aldus de rechtbank.
3.3
Het hof verenigt zich met de overwegingen van de rechtbank en maakt deze tot de zijne. [appellanten] hebben in hun beroepschrift en ter zitting in hoger beroep geen feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden.
Ook in hoger beroep is voldoende komen vast te staan dat [appellanten] vanaf aanvang van hun schuldsaneringsregeling de uit die regelingen voortvloeiende verplichting om maandelijks de bedragen boven het voor hun vastgestelde vrij te laten bedrag aan de boedel af te dragen niet, althans ruimschoots onvoldoende, zijn nagekomen. Het gevolg hiervan is dat de boedelachterstand gedurende de looptijd van de schuldsaneringsregelingen van [appellanten] steeds verder is opgelopen. Weliswaar hebben [appellanten] in augustus/september 2016 een betalingsregeling van € 216,82 per maand getroffen met de bewindvoerder en hebben zij daaraan kennelijk ook uitvoering gegeven, maar daar tegenover staat vast dat zij blijvend in verzuim zijn gebleven ter zake de reguliere maandelijkse boedelafdrachten. Niet in debat is dat de huidige boedelachterstand van [appellanten] thans om en nabij de € 17.000,- beloopt.
Het (laten) ontstaan van een verwijtbare boedelachterstand van dergelijke omvang vormt ook naar het oordeel van het hof voldoende grond om de wettelijke schuldsaneringsregeling van [appellanten] tussentijds te beëindigen.
3.4
[appellanten] hebben in hun beroepschrift de hoop uitgesproken dat zij de boedelachterstand met behulp van een schenking van een derde volledig binnen de reguliere looptijd van hun schuldsaneringsregeling kunnen inlopen. Ter mondelinge behandeling in hoger beroep hebben zij verklaard dat nu deze derde (een tante) een maand geleden is overleden, de kans op een schenking en daarmee het inlopen van hun boedelachterstand verkeken is. Indien het hof bereid zou zijn hun schuldsaneringsregeling zo nodig tot de maximale duur van de looptijd daarvan te verlengen (tot vijf jaar), achten [appellanten] zich evenwel met behulp van een nog in gang te zetten procedure tot benoeming van een beschermingsbewindvoerder en een budgetbeheerder in staat hun boedelachterstand in te lopen. Daarvoor zou dan volgens [appellanten] wel nodig zijn dat het hof hun verzoek om te bepalen dat hun reguliere afdrachtverplichting niet meer geldt zodra de looptijd van drie jaar van hun schuldsaneringsregeling verstreken is, toewijst.
3.5
Het hof volgt [appellanten] hierin niet, nu de aard, omvang en verwijtbaarheid van de tekortkomingen in de nakoming van de voor hen uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende afdrachtverplichting reeds aan een dergelijke verlenging van de regeling in de weg staan.
Daarbij komt dat concrete aanwijzingen ontbreken die houvast bieden aan de overtuiging dat [appellanten] tot een dergelijke aflossingsverplichting in staat zouden zijn, omdat zij dan over een substantieel lager vrij te besteden bedrag kunnen beschikken. Daartoe neemt het hof met name in aanmerking dat [appellanten] ondanks het substantiële gezinsbudget dat hun gedurende de looptijd van hun schuldsaneringsregeling ter beschikking stond, structureel niet in staat zijn gebleken uit te komen met het hun toekomende vrij te laten bedrag. Dat [appellanten] bij een (maximale) verlenging van hun schuldsanerings-regeling in staat moeten worden geacht hun omvangrijke boedelachterstand in te lopen (zonder andere nieuwe schulden te laten ontstaan), acht het hof dan ook niet realistisch.
Een concreet, goed onderbouwd, plan van aanpak op basis waarvan het tegendeel had kunnen worden aangenomen, is niet overgelegd.
In dat kader overweegt het hof - tot slot - dat nu [appellanten] door eigen toedoen in deze situatie zijn gekomen, er geen aanleiding bestaat om bij de beoordeling van hun afloscapaciteit af te wijken van de hoofdregel dat bij een verlenging van een schuldsaneringsregeling alle uit die regeling voortvloeiende verplichtingen, dus ook de maandelijkse boedelafdrachten, voor de saniet blijven gelden.
3.6
Het hoger beroep faalt. Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 9 mei 2017.
Dit arrest is gewezen door mrs. Ch.E. Bethlem, H. Wammes en L.M. Croes, en is op
3 augustus 2017 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.