ECLI:NL:GHARL:2017:6646

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
1 augustus 2017
Publicatiedatum
2 augustus 2017
Zaaknummer
200.218.665/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechters in WOZ-zaak en beoordeling van onpartijdigheid

In deze zaak heeft verzoeker, [X] [Z], een wrakingsverzoek ingediend tegen de raadsheren mr. J.W. van Knobelsdorff en mr. P. van der Wal, die betrokken waren bij een eerdere uitspraak over de WOZ-waarde van zijn woning. Verzoeker was het niet eens met deze eerdere uitspraak en stelde dat de betrokken raadsheren daardoor niet onpartijdig konden oordelen in de huidige procedure. De wrakingskamer heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de relevante artikelen uit de Algemene wet bestuursrecht en het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens. De wrakingskamer oordeelde dat de omstandigheid dat een rechter eerder een uitspraak heeft gedaan, op zich geen grond voor wraking is. De wetgever heeft niet bedoeld dat eerdere uitspraken van rechters automatisch leiden tot een vermoeden van partijdigheid. De wrakingskamer concludeerde dat verzoeker geen feiten of omstandigheden heeft aangedragen die erop wijzen dat de onpartijdigheid van de raadsheren in het geding zou zijn. Daarom werd het verzoek tot wraking ongegrond verklaard en afgewezen.

Uitspraak

beslissing
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Wrakingskamer
Locatie Leeuwarden
Wrakingsnummer 200.218.665/01
Datum beslissing:
1 augustus 2017
Beslissing van de wrakingskamer
op het verzoek tot wraking, gedaan door
[X]te
[Z](hierna: verzoeker)
1.
De procedure
1.1. Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld in de zaak die bij het Hof is ingeschreven onder het nummer 16/01466.
1.2. Verzoeker en de heffingsambtenaar van de gemeente Borger-Odoorn (hierna: de heffingsambtenaar) zijn bij brief van de griffier van 14 juni 2017 uitgenodigd het onderzoek ter zitting van voormelde zaak op dinsdag 18 juli 2017 om 11.30 uur bij te wonen. In deze brief staat dat de samenstelling van de kamer is als volgt: mr. J.W. van Knobelsdorff, mr. P. van der Wal en mr. A.I. van Amsterdam.
1.3. Bij een op 27 juni 2017 ter griffie van het Hof ingekomen verzoekschrift heeft verzoeker voor de bij 1.1. genoemde zaak de wraking verzocht van de raadsheren mr. J.W. Knobelsdorff en mr. P. van der Wal.
1.4. De mondelinge behandeling van de verzoeken tot wraking heeft plaatsgevonden op 18 juli 2017. Verzoeker is daarbij verschenen. De heffingsambtenaar is niet verschenen, zoals hij bij brief van 13 juli 2017 had aangekondigd. De raadsheren mr. Van Knobelsdorff en mr. Van der Wal zijn evenmin verschenen. Zij hebben respectievelijk bij brief van 10 juli 2017 en e-mailbericht van 11 juli 2017 te kennen gegeven niet te berusten in het verzoek en niet in de gelegenheid te zijn de mondelinge behandeling bij te wonen.

2.Beoordeling van het wrakingsverzoek

2.1.
Het onderhavige wrakingsverzoek dient te worden beoordeeld aan de hand van de hier toepasselijke artikelen 8:15 en 8:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), in samenhang met de door de Hoge Raad en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens ontwikkelde criteria.
2.2.
Artikel 8:15 Awb luidt: Op verzoek van een partij kan elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
2.3.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
2.4.
Verzoeker doet zijn verzoeken tot wraking van de raadsheren blijkens zijn verzoekschrift steunen op de grond dat deze raadsheren deel uit hebben gemaakt van de kamer die hem in procedures over de WOZ-waarde van de woning [a-straat] 190 te [Z] voor de jaren 2012 en 2013 in het ongelijk heeft gesteld. Verzoeker wijst er daarbij op dat de feiten in voormelde procedures gelijk zijn aan die in de nu aanhangige WOZ-procedure voor het jaar 2015. Verzoeker noemt daarnaast nog het feit dat de raadsheren deel hebben uitgemaakt van de kamer die een andere belanghebbende in een WOZ-procedure, waarbij sprake was van vergelijkbare problematiek, geheel, dan wel gedeeltelijk in het gelijk heeft gesteld.
De wrakingskamer oordeelt als volgt.
2.5.
De omstandigheid dat een rechter eerder een uitspraak heeft gedaan waarmee degene die zijn wraking verzoekt het niet eens is, is niet een omstandigheid die erop wijst dat de onpartijdigheid van die rechter schade zou kunnen lijden (vgl. HR 16 december 2011, nummers 11/03915 e.v., ECLI:NL:HR:2011:BU8280). De omstandigheid dat een rechter in een zaak van een andere belanghebbende tot een ander oordeel is gekomen, is dat evenmin. Met feiten en omstandigheden heeft de wetgever niet het oog op de feiten en omstandigheden van de te behandelen zaak. Dat, zoals verzoeker heeft aangevoerd, de voor de beoordeling van het wezenlijke geschilpunt relevante feiten en omstandigheden in 2015 dezelfde zijn als in 2012 en 2013, is voor de beoordeling van de vraag of de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, niet van belang. Niet is gesteld of gebleken dat de betrokken raadsheren niet open staan voor nieuwe inzichten of anderszins in de te berechten zaak hebben blijk gegeven van partijdigheid. Zeker bij procedures in het kader van de Wet waardering onroerende zaken geldt dat ieder jaar op zichzelf staat.
2.6.
Daar verzoeker overigens geen feiten of omstandigheden heeft aangevoerd die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de genoemde raadsheren schade zou kunnen lijden, zal het verzoek ongegrond worden verklaard.

3.Beslissing

De wrakingskamer wijst de verzoeken tot wraking van de raadsheren mr. J.W. van Knobelsdorff en mr. P. van der Wal af.
Aldus gedaan op
1 augustus 2017te Leeuwarden door mr. M.W. Zandbergen, voorzitter, mr. L.T. Wemes en mr. A. van Dongen, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken.
(H. de Jong )
(M.W. Zandbergen)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open (Artikel 8:18, vijfde lid, Awb).