Beoordeling
1. De gemachtigde voert in hoger beroep onder meer aan dat de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie had moeten vernietigen, omdat de officier van justitie niet heeft gereageerd op het verzoek van de gemachtigde om een nadere termijn voor het indienen van de beroepsgronden.
2. De gemachtigde heeft bij brief van 18 april 2013 beroep ingesteld tegen de inleidende beschikking, waarin hij verzoekt om de op de zaak betrekking hebbende stukken en andere relevante documenten aan hem te doen toekomen om het beroepschrift gedegen te kunnen onderbouwen. Vooruitlopend op de gronden, die de gemachtigde na het bestuderen van de opgevraagde stukken zal aanvullen, worden het begaan van de gedraging en de werking van de meetapparatuur betwist. Voorts verzoekt de gemachtigde een termijn te stellen voor het aanvullen van de gronden. De officier van justitie heeft het beroep in beider zaken vervolgens ongegrond verklaard zonder de gemachtigde in de gelegenheid te stellen de gronden van het beroep aan te vullen.
3. Artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat een bezwaar- of beroepschrift - onder meer gronden dient te bevatten.
4. Het hof is in zijn arrest van 22 december 2016 (gepubliceerd op rechtspraak.nl ECLI:NL:GHARL:2016:10365) tot het oordeel gekomen dat ook een voorlopige indicatie waarom de indiener van het beroepschrift zich niet met de bestreden beslissing kan verenigen, voldoende is om te kunnen spreken van een grond. De betwisting van de rechtmatigheid van de gebruikte opsporingsmethoden en de ontkenning van de gedraging zijn als zodanige gronden te beschouwen, ook indien deze gronden bij gebreke van nog opgevraagde informatie niet van enige onderbouwing zijn voorzien en is aangegeven dat deze gronden op voorhand zijn aangevoerd. 5. In voornoemd arrest van 22 december 2016 heeft het hof ook overwogen dat in het geval een beroepschrift gronden bevat, als uitgangspunt dient te gelden dat de indiener daarvan de gelegenheid wordt geboden de gronden aan te vullen, indien uit het beroepschrift blijkt van de wens tot aanvulling van gronden. Deze wens moet uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zijn gedaan. Aan deze verplichting kan voorbij worden gegaan als een redelijk belang bij inwilliging van het verzoek ontbreekt.
6. Nu sprake is van een door de gemachtigde uitdrukkelijk en zonder voorbehoud gedaan verzoek om een nadere termijn te stellen voor het aanvullen van de gronden en niet kan worden gezegd dat een redelijk belang bij inwilliging van dit verzoek ontbreekt, had de officier van justitie de gemachtigde de gelegenheid moeten bieden om de gronden aan te vullen.
7. Het voorgaande brengt mee dat de kantonrechter de beslissing van de officier van justitie niet in stand had mogen laten. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom vernietigen en doen hetgeen de kantonrechter had behoren te doen, te weten het beroep gegrond verklaren en de beslissing van de officier van justitie vernietigen. Dit brengt mee dat de overige bezwaren van de gemachtigde tegen deze beslissingen geen bespreking meer behoeven.
8. Het hof heeft thans te beoordelen of er voldoende grondslag is voor de vaststelling dat de gedraging is verricht.
9. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 94,- opgelegd ter zake van “overschrijding maximum snelheid op autosnelwegen, met 13 km/h (verkeersbord A1)”, welke gedraging zou zijn verricht op 7 maart 2013 om 22.53 uur op de trajectcontrole A4 rechts te Leidschendam met het voertuig met het kenteken [kenteken].
10. In hoger beroep voert de gemachtigde aan dat de sanctie ten onrechte is opgelegd omdat er na 21 uur op de A4 een maximale snelheid van 130 km/h van kracht is.
11. In WAHV-zaken biedt de verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
12. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB onder meer het volgende in:
“De werkelijke snelheid stelde ik vast m.b.v. een voor de meting geteste, geijkte en op de voorgeschreven wijze gebruikte snelheidsmeetmiddel.
Gemeten (afgelezen) snelheid: 117 km per uur.
Werkelijke (gecorrigeerde) snelheid: 113 km per uur.
Toegestane snelheid: 100 km per uur.
Overschrijding met: 13 km per uur.
De werkelijke snelheid is het resultaat van een, overeenkomstig de geldende Aanwijzing snelheidsoverschrijdingen en snelheidsbegrenzers van het college van Procureurs-generaal, uitgevoerde correctie op de met het meetmiddel gemeten (afgelezen) snelheid.”
13. In het dossier bevindt zich een foto van de gedraging. Hierop is een voertuig met het kenteken [kenteken] te zien. Uit de gegevens bij de foto blijkt dat de snelheid van 117 kilometer per uur is geconstateerd.
14. Het hof ziet in de enkele, niet onderbouwde stelling van de gemachtigde dat er na 21 uur op de A4 een maximale snelheid van 130 km/h van kracht is, geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant dat de ter plaatse toegestane snelheid ten tijde van de gedraging 100 km/h bedroeg. Nu door of namens de betrokkene voor het overige geen voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden zijn aangevoerd die aanleiding geven te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant, noch uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken, is naar de overtuiging van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht. Het voorgaande brengt mee dat de sanctie terecht is opgelegd. Het hof zal het beroep tegen de inleidende beschikking dan ook ongegrond verklaren.
15. Voorts stelt de gemachtigde dat de administratiekosten onbevoegd zijn opgelegd.
16. Ingevolge artikel 22, tweede lid, van de WAHV worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur voorschriften gegeven met betrekking tot de inning van de administratieve sancties, die in ieder geval betrekking hebben op de administratiekosten. Ingevolge artikel 11a van het Besluit administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften 1994 is degene aan wie een administratieve sanctie wordt opgelegd administratiekosten verschuldigd. De omvang van deze kosten wordt bepaald bij ministeriële regeling. Op de betaling van de administratiekosten zijn de artikelen van dit besluit betreffende de betaling van de administratieve sanctie, het toezicht en de verantwoording van de gelden van overeenkomstige toepassing. De administratiekosten worden samen met de administratieve sanctie in rekening gebracht. Anders dan de gemachtigde kennelijk meent, zijn de administratiekosten van rechtswege verschuldigd en is geen sprake van het delegeren van een bevoegdheid tot het opleggen hiervan.
17. Omdat de beslissingen van de kantonrechter en de officier van justitie worden vernietigd, is vervolgens de vraag aan de orde of termen aanwezig zijn voor toewijzing van het verzoek om de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand te vergoeden. Het hof kan een partij veroordelen in de kosten die een andere partij in verband met de behandeling van het hoger beroep, het beroep bij de kantonrechter en het administratief beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Het hof stelt in dit verband het volgende vast. De betrokkene en diens gemachtigde zijn niet ter zitting van de kantonrechter verschenen om te worden gehoord, terwijl de gemachtigde erover klaagde dat de betrokkene of zijn gemachtigde niet door de officier van justitie zijn gehoord. Evenmin heeft (de gemachtigde van) de betrokkene in hoger beroep gebruik gemaakt van de mogelijkheid om te worden gehoord. Daarnaast heeft de gemachtigde van de betrokkene in zijn beroepschrift bij de kantonrechter geen (andere) gronden tegen het opleggen van de administratieve sanctie naar voren gebracht, terwijl hij in zijn beroepschrift bij de officier van justitie gronden had aangevoerd en erover klaagde dat hem geen termijn was gegeven voor het aanvullen van de gronden. Niet valt in te zien dat (de gemachtigde van) de betrokkene het pas in hoger beroep aangevoerde argument tegen het opleggen van de sanctie niet reeds in zijn beroepschrift bij de officier van justitie had kunnen aanvoeren. Naar het oordeel van het hof kan de wijze waarop de gemachtigde in dit geval heeft geprocedeerd niet redelijkerwijs geacht worden het belang van de betrokkene te dienen. Dit belang is gelegen in de vernietiging van de bij de inleidende beschikking opgelegde administratieve sanctie. Ook bij een uiterst terughoudende toetsing, kunnen de door de gemachtigde verrichte werkzaamheden niet redelijkerwijs geacht worden hierop gericht te zijn geweest. Aldus is niet gebleken van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand die de betrokkene redelijkerwijs heeft moeten maken. Daarom zal het hof het verzoek tot vergoeding van proceskosten afwijzen.