ECLI:NL:GHARL:2017:6315

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 juli 2017
Publicatiedatum
24 juli 2017
Zaaknummer
200.202.385/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de erkenning van een kind door de biologische vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de erkenning van een kind, [verzoeker], door [verweerder]. De moeder van [verzoeker] heeft in eerste aanleg de erkenning van [verweerder] betwist, waarna de rechtbank Overijssel op 2 september 2015 en 19 juli 2016 beslissingen heeft genomen. De moeder heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissingen. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder geen appel heeft ingesteld tegen de benoeming van de bijzondere curator, die als wettelijke vertegenwoordiger van [verzoeker] optreedt. Hierdoor is de moeder niet-ontvankelijk verklaard in haar hoger beroep. Het hof heeft de belangen van [verzoeker] centraal gesteld en vastgesteld dat [verweerder] niet de biologische vader is, maar dat [E] dat is. De moeder heeft gesteld dat de vernietiging van de erkenning schadelijk zou zijn voor [verzoeker], maar het hof heeft geen bewijs gevonden dat dit het geval zou zijn. Het hof heeft geconcludeerd dat het belang van [verzoeker] bij duidelijkheid over zijn afstamming zwaarder weegt dan de belangen van de moeder en [verweerder]. De erkenning door [verweerder] is daarom vernietigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.202.385/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/168171 / FA RK 15-394 en C/08/179647 / FA RK 15-2892)
beschikking van 18 juli 2017
inzake

1.[verzoekster] ,

wonende te [A] ,
verder te noemen: de moeder,
2. [verzoeker],
wonende te [A] ,
verder te noemen: [verzoeker] ,
verzoekers in hoger beroep,
advocaat: mr. M.J.H. Mühlstaff te Deventer,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: [verweerder] ,
advocaat: mr. B.P.G. Dijkers te Twello,
en
[de curator],
kantoorhoudende te [C] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de bijzondere curator.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle van 2 september 2015 en 19 juli 2016, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 18 oktober 2016;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) van 7 november 2016 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Mühlstaff van 14 november 2016 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Mühlstaff van 17 november 2016 met productie(s);
- het verweerschrift van de bijzondere curator;
- het verweerschrift van [verweerder] .
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 30 mei 2017 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. [verweerder] is verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. De bijzondere curator is eveneens verschenen. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is de heer [D] verschenen.
Mr. Mühlstaff, mr. Dijkers en de bijzondere curator hebben pleitaantekeningen overgelegd.

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de moeder is [in] 2009 in [A] [verzoeker] geboren. De moeder oefent alleen het ouderlijk gezag over [verzoeker] .
3.2
De moeder en [verweerder] hebben in de jaren 2012/2013 gedurende een aaneengesloten periode van ongeveer 12 tot 14 maanden een affectieve relatie gehad. [verzoeker] is op 22 juni 2012 erkend door [verweerder] .
3.3
[verweerder] heeft in eerste aanleg verzocht om vernietiging van de erkenning van [verzoeker] . Vervolgens is in die procedure mr. [de curator] tot bijzondere curator over [verzoeker] benoemd en is een raadsonderzoek gelast. De bijzondere curator heeft nadien eveneens een verzoek tot vernietiging van de erkenning van [verzoeker] door [verweerder] ingediend.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is de erkenning van [verzoeker] door [verweerder] in geschil.
4.2
Bij de bestreden beschikking van de rechtbank van 2 september 2015 is [verweerder] niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek en is de zaak aangehouden in afwachting van een rapportage van de raad.
4.3
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking van 19 juli 2016 de door [verweerder] gedane erkenning van het vaderschap van [verzoeker] vernietigd.
4.4
De moeder is met zeven grieven in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van 2 september 2015 en 19 juli 2016. De moeder verzoekt die beschikkingen te vernietigen en [verweerder] /de bijzondere curator in zijn of haar verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel zijn/haar verzoek af te wijzen, dan wel een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
4.5
De bijzondere curator heeft een verweerschrift ingediend. Zij heeft verzocht de beschikkingen te bekrachtigen en het appel niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen, dan wel een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
4.6
[verweerder] heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft verzocht de moeder en [verzoeker] niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, dan wel de verzoeken die zijn voorgelegd af te wijzen als zijnde onvoldoende gegrond en onvoldoende onderbouwd.
4.7
Het hof zal de grieven gezamenlijk beoordelen.

5.De motivering van de beslissing

Ontvankelijkheid hoger beroep
5.1
Zoals [verweerder] en de bijzondere curator hebben aangevoerd, heeft de moeder geen appel ingesteld tegen de benoeming van de bijzondere curator in eerste aanleg. De bijzondere curator is dan ook, conform het bepaalde in artikel 1:212 Burgerlijk Wetboek (BW), de wettelijke vertegenwoordiger van [verzoeker] in deze kwestie. Hij kan in zoverre niet daarnaast ook nog vertegenwoordigd worden door de moeder. Voor zover de moeder namens [verzoeker] hoger beroep heeft ingediend is zij daarin derhalve niet-ontvankelijk.
5.2
De moeder heeft in hoger beroep verzocht [verweerder] alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in zijn inleidend verzoek. De rechtbank heeft in de beschikking van 2 september 2015 [verweerder] in zijn inleidend verzoek niet-ontvankelijk verklaard en in zoverre een eindbeslissing gegeven. Voor zover de moeder tegen die beschikking op 18 oktober 2016 hoger beroep heeft ingesteld is dat buiten de beroepstermijn. Zij kan in zoverre niet in haar verzoek in hoger beroep worden ontvangen.
5.3
[verweerder] stelt zich voorts op het standpunt dat de moeder (en [verzoeker] ) niet-ontvankelijk is in het hoger beroep, omdat er nog stukken uit eerste aanleg ontbreken. Het hof heeft geconstateerd dat er inderdaad enkele stukken uit eerste aanleg ontbreken, maar minder dan [verweerder] heeft aangegeven. Het hof mag aan het verzuim de gevolgen verbinden die het geraden acht. Het hof beschouwt zich voldoende in staat om aan de hand van de wel ingebrachte stukken een weloverwogen oordeel te geven over het geschil en acht in casu het ontbreken van de stukken niet zodanig dat de goede procesorde noodzaakt tot niet-ontvankelijkheid in het hoger beroep.
Wat betreft het proces-verbaal, mag het ter zitting verhandelde bij partijen bekend worden verondersteld. Voorts ontbreekt weliswaar de brief van 23 februari 2015 waarbij [verweerder] de geboorteakte en akte van erkenning heeft ingebracht maar niet in geschil is dat [verweerder] [verzoeker] heeft erkend en in de Basisregistratie Personen staat [verzoeker] als zoon van [verweerder] vermeld. Ook al mist [verweerder] zijn brief van 8 december 2015, hij noemt in zijn brief van 10 december 2015 die wel tot het dossier in hoger beroep hoort, dat hij instemt met het verzoekschrift van de bijzondere curator. De brief van de rechtbank van 9 december 2015 bevindt zich wel bij de stukken en wel als productie D bij het beroepschrift. De brief van de raad aan de rechtbank van 28 april 2016 is als bijlage bij het journaalbericht van mr. Mühlstaff van 17 november 2016 ingezonden.
[verweerder] wijst in het bijzonder ook nog op het ontbreken van de stukken over de klachtprocedure van de moeder over de raadsrapportage. Het gemis van die stukken betekent evenwel niet dat het hof niet (goed) over het geschil kan oordelen. Wel betekent het, dat voor zover de moeder heeft beoogd te stellen dat de raad ondeugdelijk onderzoek heeft gedaan en de resultaten niet betrouwbaar zijn en geklaagd heeft dat - anders dan de rechtbank overwoog - de klacht nog niet definitief afgehandeld was, omdat er nog beroep openstond, het op haar weg had gelegen om haar standpunt met argumenten en stukken uit de klachtprocedure te onderbouwen. Nu zij dat heeft nagelaten zal het hof dat voor haar rekening laten en de moeder niet in haar visie volgen.
[verweerder] heeft overigens nog ontbrekende stukken in het geding kunnen brengen voor zover hij dat voor het oordeel van het hof noodzakelijk heeft geacht, maar heeft dat niet gedaan. Dat [verweerder] door de ontbrekende stukken in zijn belangen is geschaad blijkt niet.
Het hof zal [verweerder] dan ook niet volgen in zijn standpunt.
Vernietiging van de erkenning
5.4
Ingevolge artikel 1:205 lid 1 onder a BW kan een verzoek tot vernietiging van de erkenning, op de grond dat de erkenner niet de biologische vader is, bij de rechtbank worden ingediend door het kind zelf, tenzij de erkenning tijdens zijn meerderjarigheid heeft plaatsgevonden. De bijzondere curator heeft een dergelijk verzoek als wettelijk vertegenwoordiger van het kind ingediend.
5.5
De moeder meent dat de erkenning van [verzoeker] door [verweerder] in stand dient te blijven, terwijl [verweerder] en de bijzondere curator vernietiging van die erkenning bepleiten.
5.6
Bij de beoordeling van een verzoek als het onderhavige staat het belang van het kind centraal en is een nadere afweging van de belangen van alle betrokkenen noodzakelijk.
5.7
De onderhavige procedure heeft alleen betrekking op de afstamming waarbij vooropgesteld moet worden dat de wetgever zoveel mogelijk heeft willen aansluiten bij de biologische werkelijkheid. Niet in geschil is dat niet [verweerder] maar (vermoedelijk) de heer [E] (hierna: [E] ) de biologische vader van [verzoeker] is. De moeder heeft bij de bijzondere curator op 7 april 2015 aangegeven dat [verzoeker] weet dat [E] zijn vader is, omdat zij hem dat zelf heeft verteld. Het hof gaat dan ook voorbij aan de stelling van de moeder in het appelschrift dat [verzoeker] maar één vader heeft gekend en wel [verweerder] .
Uit de stukken volgt dat er gedurende de eerste twee levensjaren van [verzoeker] omgang is geweest tussen hem en [E] . Daarnaast heeft de moeder bij mevrouw [F] , GZ-psycholoog van [G] , afdeling Jeugd, die vanaf oktober 2014 bij hen betrokken is, aangegeven dat [verzoeker] [E] regelmatig, zonder enige vorm van begeleiding of bescherming, ziet. Ook zijdelings heeft [verzoeker] nog contact met familie van [E] , namelijk met diens moeder en halfzus [H] . Dat er geen betrekkingen tussen [E] en [verzoeker] zijn (geweest) kan dan ook niet gezegd worden. In de afweging van belangen ziet het hof als zwaarwegend het belang van [verzoeker] om te weten van wie hij afstamt - dat is [E] - en in dit geval dus ook om te weten van wie hij niet afstamt en dat is [verweerder] . Dat pleit voor vernietiging van de erkenning door [verweerder] .
5.8
Indien er evenwel bij vernietiging van de erkenning mogelijk risico's zijn dat [verzoeker] daardoor wordt belemmerd in een evenwichtige, sociaalpsychologische- en emotionele ontwikkeling, dient dat belang zwaarder te wegen dan alle andere belangen. De moeder stelt dat de vernietiging van de erkenning [verzoeker] geweld aandoet. Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat er risico's zijn dat [verzoeker] door de vernietiging van de erkenning in zijn ontwikkeling belemmerd zal worden. Naast het vorenoverwogene heeft het hof daarbij het volgende in aanmerking genomen.
Hoe intensief de relatie tussen de moeder en [verweerder] ook is geweest - de moeder stelt dat zij en [verweerder] samenleefden als waren zij gehuwd, hetgeen [verweerder] bestrijdt - het heeft niet langer dan 14 maanden geduurd en duidelijk is voorts dat [verweerder] (zeker) de halve week, namelijk van dinsdag tot en met vrijdag in het buitenland werkte en dus niet aanwezig was. Zoals de moeder in haar verzoek tot betaling van alimentatie door [verweerder] ten behoeve van [verzoeker] heeft aangegeven, hadden partijen een relatie van februari 2012 tot april 2013, en dus niet jarenlang zoals de moeder heeft gesteld in haar appelschrift. [verzoeker] was 2 jaar toen de relatie begon en pas 3 jaar - nog steeds heel jong dus - toen de relatie eindigde. Er is na het uiteengaan van partijen, dat is inmiddels vier jaar geleden, geen contact meer geweest tussen [verzoeker] en [verweerder] . De moeder heeft niet de wens geuit dat te willen veranderen. Niet weersproken is, dat [verzoeker] niets meer te verwachten heeft van [verweerder] en dat de moeder [verweerder] niet heeft verzocht een rol in het leven van [verzoeker] te (blijven) spelen. [verweerder] heeft die wens(en) evenmin.
Uit het rapport van de raad en de visie van meerdere bij [verzoeker] betrokken professionals blijkt niet - anders dan de moeder stelt - dat [verzoeker] hecht aan zijn achternaam, noch dat [verweerder] als vader dan wel zijn naam een rol speelt in het leven of de belevenis van [verzoeker] . Op school spreekt [verzoeker] niet over vader of een vaderfiguur, noch bij zijn behandeling in [I] . Voor zover de moeder anders gesteld heeft, is dat gemotiveerd weersproken en door haar niet onderbouwd met stukken of informatie van anderen dan haarzelf, en is daarom naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden.
De moeder heeft gesteld dat [verzoeker] rust en stabiliteit nodig heeft en geen wisseling van vader. Het hof is er gelet op het vorenstaande niet van overtuigd geraakt dat de rust en stabiliteit van [verzoeker] door de vernietiging van de erkenning door [verweerder] (teveel) zal worden verstoord.
5.9
Niet alleen de bijzondere curator maar ook de raad adviseert [verzoeker] duidelijkheid over zijn afstamming te geven en om in het belang van [verzoeker] en zijn ontwikkeling de erkenning door [verweerder] te vernietigen. Het hof ziet geen aanleiding om dat advies naast zich neer te leggen, ook al meent de moeder dat de raad en de bijzondere curator zich geen goed oordeel hebben kunnen vormen over het verzoek tot vernietiging van de erkenning, omdat ze niet weten wat [verzoeker] zelf zou willen. De moeder verwijt hen dat ze geen gesprek met [verzoeker] hebben gevoerd. Het hof overweegt dat dat in tegenspraak is met de eerdere bezwaren van de moeder. Immers wenste zij zelf [verzoeker] buiten de procedure te houden. De moeder vond onderzoek voor [verzoeker] te belastend en hem te jong. De moeder wees er op dat er al veel onderzoeken en begeleiding van [verzoeker] waren. Omdat uit alle ingewonnen informatie niet bleek dat [verweerder] of een vaderfiguur een rol in [verzoeker] leven speelde en wel bleek dat hij veel andere problemen heeft, is er voor gekozen de toen zesjarige [verzoeker] niet te horen. Het is naar het oordeel van het hof dan ook begrijpelijk dat de bijzondere curator en de raad die keuze hebben gemaakt. Dat er niet met [verzoeker] zelf is gesproken betekent aldus ook niet dat het onderzoek van de raad dan wel van de bijzondere curator onzorgvuldig is geweest. De omstandigheid dat de raad dan wel de bijzondere curator met buren en familie van [verzoeker] hadden kunnen spreken, maar dat niet hebben gedaan, ontneemt evenmin de geldigheid of waarde aan hun advies.
5.1
Voor zover de moeder er op heeft gewezen dat zij een klacht heeft ingediend tegen de raad vanwege zijn rapport en advies, heeft het hof van de inhoud van de klacht geen kennis kunnen nemen en kan het hof –zoals hiervoor onder 5.3 ook is overwogen- dit niet laten meewegen.
5.11
De moeder voert nog als argument tegen het verzoek aan dat [verzoeker] het recht om zelf een oordeel over de kwestie te gaan vormen, zodra hij tenminste 16 jaar is, wordt ontnomen. [verzoeker] heeft als kind tot drie jaar na zijn meerderjarigheid het recht vernietiging van de erkenning te verzoeken. De omstandigheid dat hij dat later zelf zou kunnen verzoeken, betekent niet, dat niet eerder een verzoek namens hem ingediend mag worden of dat een eerdere vernietiging van de erkenning niet in zijn belang kan en zal zijn. Het hof passeert het argument van de moeder dan ook.
5.12
Het hof weegt het belang van [verzoeker] bij duidelijkheid over zijn afstamming als ook zijn belang om eventueel in de toekomst in familierechtelijke betrekking tot zijn biologische vader te kunnen staan, zwaarder dan het belang van de moeder en [verzoeker] bij het in stand laten van de erkenning door [verweerder] en de mogelijke kinderalimentatie die zij als gevolg daarvan van [verweerder] voor [verzoeker] zou kunnen ontvangen. Anders dan de moeder aangeeft, levert de indiening van het inleidend verzoek door [verweerder] reeds daarom geen misbruik van recht op.
5.13
Overigens heeft de moeder een aanbod gedaan om met (getuigen)bewijs aan te tonen dat zij en [verweerder] hebben samengeleefd als waren zij gehuwd. Het hof zal dat aanbod afwijzen. Ook als de relatie tussen hen zo zou zijn geweest –hetgeen door [verweerder] uitdrukkelijk wordt betwist- dan nog oordeelt het hof met inachtneming van al het vorenstaande dat het belang van [verzoeker] het meest wordt gediend met een vernietiging van de erkenning door [verweerder] .
5.14
Gelet op het bovenstaande is het hof met de rechtbank van oordeel dat de door [verweerder] gedane erkenning van [verzoeker] vernietigd dient te worden.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof beslissen als volgt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de moeder voor zover zij namens [verzoeker] hoger beroep heeft ingesteld tegen de beschikkingen van rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 2 september 2015 en 19 juli 2016 niet-ontvankelijk;
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in haar hoger beroep tegen de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 2 september 2015;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 19 juli 2016;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, I.M. Dölle en B.J. Voerman, bijgestaan door mr. E.L.K. Bijma als griffier, en is op 18 juli 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.