ECLI:NL:GHARL:2017:6089

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 juli 2017
Publicatiedatum
17 juli 2017
Zaaknummer
200.217.291/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging gesloten plaatsing van een jeugdige in verband met seksueel misbruik en mishandeling in pleeggezin

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot gesloten jeugdhulp voor de verzoekster, een jeugdige die te maken heeft gehad met ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen. De verzoekster, geboren in 2001, is sinds haar vroege kindertijd uit huis geplaatst vanwege een onveilig opvoedingsklimaat. De kinderrechter had eerder een machtiging verleend voor gesloten jeugdhulp, die door de GI was aangevraagd. Het hof heeft vastgesteld dat de gronden voor deze machtiging nog steeds aanwezig zijn, gezien de ernstige zorgen over de emotionele en sociale ontwikkeling van de verzoekster, die onder andere automutilerend gedrag vertoonde en suïcidale gedachten had. Het hof heeft de eerdere beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij het belang van de verzoekster voorop stond. De GI is aangespoord om actief te zoeken naar een geschikte vervolgplek voor de verzoekster, zodat haar schoolgang en behandeling zo snel mogelijk kunnen worden voortgezet. Het hof benadrukt dat de veiligheid van de verzoekster en haar omgeving gewaarborgd moet blijven, en dat een gedwongen kader noodzakelijk is om haar te beschermen tegen schadelijke situaties.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.217.291/01
(zaaknummer rechtbank C/16/436160 / JL RK 17-227)
beschikking van 13 juli 2017
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] , thans verblijvende te [B] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoekster] ,
advocaat: mr. E. Uijt de boogaardt te Lelystad,
en
de gecertificeerde instelling
Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering,
kantoorhoudend te Lelystad,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 18 april 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 9 juni 2017;
- een brief van de GI van 30 juni 2017 met productie(s);
- een faxbericht van de GI van 3 juli 2017 met productie(s);
- een faxbericht van de GI van 6 juli 2017 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 7 juli 2017 plaatsgevonden. Verschenen zijn [verzoekster] , mr. Uijt de boogaardt en mevrouw [C] namens de GI. Tevens waren als informant aanwezig [D] (hierna: de biologische vader) en [E] (hierna: de voormalige pleegvader).

3.De vaststaande feiten

3.1
Uit de - kortdurende - relatie tussen de biologische vader en [F] (hierna: de moeder) is [in] 2001 [verzoekster] geboren. [G] (hierna: de juridische vader) heeft [verzoekster] erkend. De moeder oefende - tot de beschikking van de rechtbank Rotterdam van 11 december 2009 - het gezag over [verzoekster] alleen uit.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank Rotterdam van 11 december 2009 is de moeder ontheven van het gezag over [verzoekster] en is bepaald dat de voogdij over [verzoekster] wordt uitgevoerd door de GI. Bij beschikking van 18 augustus 2010 heeft het gerechtshof Den Haag deze beschikking vernietigd voor zover het de uitvoering van de voogdij betreft en in zoverre opnieuw beschikkende bepaald dat de voogdij wordt overgedragen aan Stichting Bureau Jeugdzorg Flevoland. De uitvoering van de voogdij is gemandateerd aan de GI.
3.3
[verzoekster] verbleef van juli 2004 tot februari 2016 in een pleeggezin in [H] . In maart 2016 is [verzoekster] naar een time-out pleeggezin te [I] gegaan. Op 27 augustus 2016 is [verzoekster] in een pleeggezin in [A] geplaatst.
3.4
[verzoekster] verblijft sinds 21 februari 2017 in een behandelgroep bij de [J] ( [J] ) te [B] .
3.5
Bij inleidend verzoekschrift van 31 maart 2017, binnengekomen bij de griffie op 3 april 2017, heeft de GI de kinderrechter verzocht ten aanzien van [verzoekster] op grond van artikel 6.1.2 lid 1 van de Jeugdwet (Jw) een machtiging gesloten jeugdhulp te verlenen voor de duur van zes maanden.
3.6
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter met ingang van 21 april 2017 tot 21 juli 2017 een machtiging gesloten jeugdhulp ten aanzien van [verzoekster] verleend.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 Jw is [verzoekster] ontvankelijk in haar hoger beroep.
4.2
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. Een machtiging kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 2 Jw slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
4.3
Het hof stelt vast dat is voldaan aan de in artikel 6.1.2 lid 3, lid 5 en lid 6 en artikel 6.1.10 lid 1 Jw aan het verlenen van een machtiging als bedoeld in artikel 6.1.2 lid 1 Jw gestelde formele eisen.
4.4
Het hof is van oordeel dat, anders dan [verzoekster] aanvoert, de gronden voor een gesloten plaatsing ten tijde van de bestreden beschikking aanwezig waren en nog steeds aanwezig zijn. Het hof overweegt daartoe als volgt.
4.5
Uit de stukken is gebleken dat bij [verzoekster] sprake is van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen. [verzoekster] is op de leeftijd van tweeëneenhalf jaar uit huis geplaatst vanwege het zeer onveilige en instabiele opvoedingsklimaat bij haar ouders. Hoewel zij geheel was ingegroeid in het pleeggezin in [H] , waar zij tot februari 2016 heeft verbleven, vertoonde zij eind 2015 onverwachts oppositioneel gedrag. Na plaatsing van [verzoekster] in een time-out pleeggezin werd duidelijk dat zij in het pleeggezin in [H] is geslagen en seksueel is misbruikt. Nadat zij vervolgens in het pleeggezin in [A] is geplaatst, zijn ernstige zorgen over haar (sociaal-)emotionele ontwikkeling naar voren gekomen. Bij [verzoekster] was sprake van een depressieve stemming. Zij vertoonde automutilerend gedrag en had suïcidale uitspraken. [verzoekster] handelde impulsief en overzag de gevolgen van haar gedrag niet. [verzoekster] heeft aangegeven dat zij suïcide zou plegen wanneer zij voor april 2017 niet gelukkig zou zijn en/of in een instelling zou worden geplaatst. Zij zette zich af tegen de pleegouders en haar schoolresultaten gingen achteruit. Ook vertoonde zij zorgelijk gedrag op seksueel gebied. [verzoekster] was via social media op zoek naar mannen en voerde seksuele opdrachten voor de webcam uit. Zij is zeer beïnvloedbaar. Door haar lage gevoel van eigenwaarde en haar gedrag op social media was de kans zeer reëel dat zij in een misbruiksituatie of ongelijkwaardige seksuele relatie zou belanden. [verzoekster] sprak bovendien veelvuldig niet de waarheid en hield zich vaak niet aan afspraken. Dit alles had tot gevolg dat haar veiligheid en die van haar gezinsleden in het pleeggezin niet gewaarborgd waren. Hoewel is getracht een behandeling voor [verzoekster] op te starten, is dit niet, althans onvoldoende van de grond gekomen vanwege de weigerachtige houding van [verzoekster] . Uit de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper van 3 april 2017 komt weliswaar naar voren dat [verzoekster] goed lijkt te functioneren sinds haar verblijf binnen de gesloten setting, maar tevens blijkt dat het lastig is om een goed beeld van haar gemoedstoestand te verkrijgen, omdat zij de neiging heeft sociaal-wenselijk gedrag te vertonen en zich beter voor te doen dan zij zich voelt. Volgens de gedragswetenschapper is [verzoekster] binnen de groep kwetsbaar en vindt zij het lastig om haar grenzen aan te geven. Bovendien is onduidelijk of [verzoekster] daadwerkelijk gemotiveerd is om in behandeling te gaan en hieraan mee te werken. Gelet op het voorgaande acht het hof een machtiging voor gesloten jeugdzorg opportuun en noodzakelijk om de veiligheid van [verzoekster] en haar omgeving te waarborgen en te voorkomen dat zij zich onttrekt aan hulpverlening.
4.6
Ook ten aanzien van de periode waarvoor de machtiging is verleend, is het hof van oordeel dat de gronden daartoe nog steeds aanwezig zijn. [verzoekster] is eind juni 2017 overgeplaatst van een gesloten groep naar een besloten groep. Haar gedragsproblemen en depressieve problematiek verminderen dankzij de voorspelbaarheid en structuur binnen de gesloten setting. Het is evenwel nog steeds zeer lastig om een goede inschatting te maken van de gemoedstoestand van [verzoekster] . Blijkens de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper van 30 juni 2017 - die is opgemaakt ten behoeve van het verzoek van de GI van 30 juni 2017 tot verlening van een machtiging gesloten jeugdhulp - zijn er bovendien nog ernstige zorgen over de identiteitsontwikkeling van [verzoekster] en haar vaardigheden in het omgaan met grenzen. Hierdoor is zij op sociaal gebied kwetsbaar en laat zij anderen over haar grenzen gaan. Weliswaar heeft [verzoekster] verklaard dat zij wel degelijk in staat is haar grenzen aan te geven, maar naar het oordeel van het hof heeft zij tegen de door de gedragswetenschapper geconstateerde zorgen onvoldoende ingebracht om deze weg te nemen.
4.7
Het hof betrekt tevens bij zijn oordeel dat de gedragswetenschapper in de instemmingsverklaring van 30 juni 2017 heeft aangegeven dat de behandelmotivatie en de bereidheid tot medewerking van [verzoekster] ambivalent lijkt te zijn vanwege het feit dat zij haar kwetsbaarheid ontkent en haar weerstand tegen hulpverlening. De gedragswetenschapper heeft geconcludeerd dat een gedwongen kader nodig is om te voorkomen dat [verzoekster] bij het uitbreiden van vrijheden opnieuw in schadelijke of risicovolle situaties terecht komt alsmede om te garanderen dat zij aan pedagogische en/of behandelinterventies blijft deelnemen. Ook acht het hof van belang dat de voormalige pleegvader ter zitting heeft verklaard dat hij grote zorgen heeft of [verzoekster] daadwerkelijk in behandeling zal gaan voor haar problematiek in het geval de machtiging zou worden beëindigd en [verzoekster] weer terug naar de pleegouders zou gaan. Volgens de voormalige pleegvader is een toezegging van [verzoekster] om in behandeling te gaan onvoldoende en is een stok achter de deur absoluut noodzakelijk om haar een behandeling te laten ondergaan. Het hof deelt bovendien de visie van de gedragswetenschapper dat het niet in het belang van het welzijn van [verzoekster] is dat de gesloten behandelplek wordt opgeheven zonder dat een vervolgplek beschikbaar en gerealiseerd is.
4.8
Gelet op het voorgaande acht het hof een machtiging voor gesloten jeugdhulp ook thans nog opportuun en noodzakelijk.
4.9
De omstandigheid dat [verzoekster] op zichzelf goed functioneert in de besloten groep, verschillende personen hebben aangegeven dat zij absoluut niet in een gesloten setting behoort te verblijven en dat de cognitieve gedragstherapie die zij bij [J] zal ondergaan pas na de zomer kan worden gestart, kan in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen niet tot een ander oordeel leiden. Wel wenst het hof in dat kader op te merken dat niet is gebleken van voortvarend optreden van de zijde van de GI. Gelet op het ingrijpende karakter van een gesloten plaatsing had het op de weg van de GI gelegen een meer actieve rol te vervullen bij het zoeken naar een geschikte plek voor [verzoekster] en naar andere mogelijkheden voor het opstarten van cognitieve gedragstherapie. Ter zitting is naar voren gekomen dat [verzoekster] onlangs een intake heeft gehad in verband met opname op een open groep bij [J] , maar dat dit mogelijk geen doorgang zal vinden omdat zij hiervoor te jong is. [verzoekster] heeft voorgesteld om haar te plaatsen op een open groep bij [K] in [L] en haar vervolgens in die regio een kamertraining te laten volgen. In dat geval zou zij na de zomervakantie haar schoolgang in die omgeving kunnen voortzetten, zodat zij het derde en vierde leerjaar van haar opleiding op dezelfde onderwijsinstelling kan volgen. De GI heeft verklaard zich in te zetten om de mogelijkheid daartoe te onderzoeken, alsook in hoeverre cognitieve gedragstherapie buiten [J] mogelijk is. Het hof rekent er op - en gaat er dan ook van uit - dat dit onderzoek zo spoedig mogelijk zal plaatsvinden, opdat zo snel mogelijk, ook met het oog op haar schoolgang in het nieuwe schooljaar voor [verzoekster] duidelijk wordt hoe haar toekomst er op korte termijn uitziet. Het hof acht het in het belang van [verzoekster] dat de GI zich daarbij zal inzetten om [verzoekster] het derde en vierde leerjaar van haar opleiding op dezelfde onderwijsinstelling te laten volgen.

5.De slotsom

5.1
Uit het voorgaande volgt dat het hof de beschikking dient te bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats [A] , van 18 april 2017;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en A. Dijkstra en is op 13 juli 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.