ECLI:NL:GHARL:2017:6083

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 juli 2017
Publicatiedatum
17 juli 2017
Zaaknummer
200.201.455/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ambtshalve ontslag van bewindvoerder en verzoek om schriftelijke beantwoording door kantonrechter

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 11 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het ambtshalve ontslag van [verzoeker] B.V. als bewindvoerder. De zaak betreft een verzoeker die in hoger beroep is gekomen tegen een beschikking van de kantonrechter van 19 juli 2016, waarin [verzoeker] B.V. als bewindvoerder werd ontslagen. Het hof heeft de procedure in eerste aanleg besproken en verwees naar de eerdere beschikking van de kantonrechter, waarin werd gesteld dat [verzoeker] niet voldeed aan de kwaliteitseisen voor bewindvoerders. Tijdens de mondelinge behandeling op 26 april 2017 zijn verschillende belanghebbenden verschenen, waaronder de heer [C], de rechthebbende, de opvolgend bewindvoerder en [de informant]. Het hof heeft vastgesteld dat er onvoldoende informatie beschikbaar was om een verantwoorde beslissing te nemen en heeft de kantonrechter verzocht om schriftelijk te reageren op een aantal vragen die door het hof zijn gesteld. Deze vragen betreffen onder andere de kwaliteitseisen waaraan [verzoeker] zou moeten voldoen en de communicatie tussen de kantonrechter en [verzoeker]. Het hof heeft besloten om de behandeling van de zaak aan te houden totdat de kantonrechter zijn antwoorden heeft gegeven. De beslissing van het hof houdt in dat het hof na ontvangst van de reacties zonder nadere mondelinge behandeling een beslissing zal geven, tenzij er aanleiding is om de zaak opnieuw ter zitting te behandelen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.201.455/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 5206175 VO VERZ 16-1093)
beschikking van 11 juli 2017
inzake
[verzoeker] B.V.,
gevestigd te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. J.T. Mudde te Zwolle.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de rechthebbende] ,

wonende te [A] ,
verder te noemen: de rechthebbende,
2. [B] ,
gevestigd te [A] ,
verder ook te noemen: de opvolgend bewindvoerder.
Als informant is aangemerkt:
[de informant] ,
verder te noemen: [de informant] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter (rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen) van 19 juli 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 14 oktober 2016;
- een brief van mr. Mudde van 28 oktober 2016 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 26 april 2017 plaatsgevonden. Namens [verzoeker] is verschenen de heer [C] (algemeen directeur en enig aandeelhouder van [verzoeker] ) (hierna te noemen: [C] ). Voorts zijn verschenen de rechthebbende, de opvolgend bewindvoerder en [de informant] .

3.De vaststaande feiten

3.1
Bij brief van de rechtbank Noord-Nederland van 5 november 2014 is [verzoeker] meegedeeld dat is gebleken dat [verzoeker] heeft voldaan aan de eisen om te kunnen worden benoemd tot bewindvoerder. In die brief is voorts gewezen op de inwerkingtreding per 1 april 2014 van het Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerders en mentoren en vermeld dat dit besluit een overgangsperiode kent van twee jaar voor bestaande beschermingsbewindvoerders.
3.2
[de informant] heeft op 21 oktober 2015 een gesprek gevoerd met mr. G.J.J. Smits (hierna: de kantonrechter), van welk gesprek een verslag is opgemaakt.
3.3
Op 23 oktober 2015 heeft de kantonrechter aan [verzoeker] geschreven dat [de informant] zonder duidelijk en schriftelijk vastgelegde afspraken op vrijwillige basis werkzaamheden verricht. De kantonrechter schrijft:
"Daarmee is onzeker of de werkzaamheden van de heer [de informant] onder de verantwoordelijkheid van [verzoeker] plaatsvinden, of de heer [de informant] gebonden is aan de interne werkafspraken van [verzoeker] en of de heer [de informant] onder beroeps/bedrijfsaansprakelijkheidsverzekering van [verzoeker] valt."
Vervolgens heeft de kantonrechter beschreven welke stukken hij dient te ontvangen en meegedeeld dat hij na ontvangst ervan kan beoordelen of [verzoeker] aan het besluit voldoet. Aangegeven is dat uiterlijk 1 april 2016 aan alle kwaliteitseisen dient te zijn voldaan.
3.4
Nadien is hierover nog bij onder andere brieven van [verzoeker] van 27 november 2015, 30 januari 2016, 18 februari 2016, 31 maart 2016 en 7 april 2016 en van de kantonrechter van 1 december 2015, 12 februari 2016 en 4 april 2016 gecorrespondeerd.
3.5
De brief van 4 april 2016 houdt als volgt in:
"Geachte heer [C] en heer [de informant] ,
Naar aanleiding van het gesprek met de heer [C] op 18 maart 2016 bericht ik u het volgende.
Bijgaand treft u aan het gespreksverslag van ons gesprek. Naar de inhoud ervan verwijs ik u kortheidshalve. Ik verwijs tevens naar mijn brief van 12 februari 2016. Daarin sprak ik al mijn verbazing uit over de opeens overgelegde leerwerkplekovereenkomsten met de heer [de informant] . In ons gesprek heeft u toegegeven dat u deze overeenkomsten achteraf heeft opgesteld en geantidateerd op 31 maart 2014 respectievelijk 20 mei 2015. Daarover heeft u mij niet geïnformeerd; u heeft het in punt 4 van uw brief van 1 december 2015 doen voorkomen alsof deze overeenkomsten er vanaf de aanvang van de werkzaamheden door de heer [de informant] zijn geweest. In ons gesprek heb ik al gezegd dat u mij daarmee aanvankelijk op het verkeerde been heeft gezet.
Als toezichthoudend kantonrechter moet ik volledig kunnen vertrouwen op de integriteit van de door mij benoemde bewindvoerder. Behalve dat u mij niet eerlijk heeft geïnformeerd over de toegepaste constructie, ziet u er blijkbaar geen probleem in om in strijd met de waarheid een andere ingangsdatum op de overeenkomsten te noteren. Ik kan dit niet tolereren. Dat uw accountant dit zou hebben geadviseerd, maakt dit voor mij niet anders. Het is uw beslissing om hierin al dan niet mee te gaan. In ons gesprek heeft u bovendien mij niet de indruk gegeven dat u de ernst van uw gedrag onderkent. Bij dit alles speelt voor mij ook mee dat ik ook al uit het gesprek met de heer [de informant] de indruk heb gekregen dat [verzoeker] B.V. de regels niet zo nauw neemt.
Het voorgaande weegt voor mij dusdanig zwaar, dat ik u beiden, alsook [verzoeker] B.V. niet meer benoembaar acht als bewindvoerder. Dat u wellicht formeel aan de kwaliteitseisen voldoet, doet hieraan niet af. Dit betekent verder dat ik mij genoodzaakt zie u respectievelijk [verzoeker] B.V. wegens gewichtige redenen ambtshalve in alle dossiers te ontslaan. U zult daarover binnenkort nadere berichten van de griffier ontvangen.
Ik vertrouw er op u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd.
Hoogachtend,
mr. G.J.J. Smits
kantonrechter"
3.6
Bij diverse brieven van 13 april 2016 is namens de kantonrechter aan cliënten van [verzoeker] en aan personen die bij hun verzoek tot onderbewindstelling of wijziging van bewindvoerder hadden voorgesteld om [verzoeker] tot hun bewindvoerder te benoemen, bericht dat [verzoeker] niet voldoet aan de kwaliteitseisen en daarom als hun bewindvoerder zal worden ontslagen respectievelijk niet tot (opvolgend) bewindvoerder kan worden benoemd.
3.7
Bij brief van 18 april 2016 aan [verzoeker] , t.a.v. de heer [de informant] , heeft de kantonrechter het volgende medegedeeld:
"Er was over meerdere jaren niets vastgelegd en de verantwoordelijkheden waren niet behoorlijk geregeld. Daarop heb ik gedoeld met mijn opmerking dat [verzoeker] het kennelijk niet zo nauw neemt en dat heb ik gebaseerd op mijn gesprek met u."
3.8
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter - voor zover hier van belang - [verzoeker] (ambtshalve) ontslagen als bewindvoerder in het bewind van de rechthebbende en [B] tot opvolgend bewindvoerder benoemd.

4.De omvang van het geschil

4.1
[verzoeker] is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van 19 juli 2016. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. [verzoeker] verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende [B] , te ontslaan als bewindvoerder van de rechthebbende en [verzoeker] opnieuw als bewindvoerder te benoemen.
4.2
Het hof zal de grieven gezamenlijk beoordelen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van artikel 1:448 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) wordt een bewindvoerder ontslag verleend hetzij op eigen verzoek hetzij wegens gewichtige redenen of omdat de bewindvoerder niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van een medebewindvoerder, de rechthebbende of het openbaar ministerie dan wel ambtshalve. In dit hoger beroep is de vraag aan de orde of er gewichtige redenen zijn om [verzoeker] (ambtshalve) ontslag te verlenen.
5.2
Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie - mede gelet op het verhandelde ter zitting - onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen.
5.3
Ter zitting hebben [C] en [de informant] , die enige tijd aan [verzoeker] verbonden is geweest, een nadere toelichting en hun visie gegeven op het verloop en de inhoud van de gesprekken met de kantonrechter. Het hof verwijst in dit verband naar het proces-verbaal van de zitting van 26 april 2017.
Gelet op hetgeen [C] en [de informant] verklaard hebben, ziet het hof in deze bijzondere situatie aanleiding om de kantonrechter vragen te stellen en in de gelegenheid te stellen schriftelijk te reageren op hetgeen [C] en [de informant] hebben verklaard. Het hof zal daarom de behandeling van de zaak aanhouden en de kantonrechter verzoeken de volgende vragen schriftelijk te beantwoorden:
1) a. Voldeed [verzoeker] ten tijde van de bestreden beschikking van 19 juli 2016 aan de voor een bewindvoerder geldende kwaliteitseisen, in aanmerking nemende dat [verzoeker] pas
per 1 april 2016diende te voldoen aan de kwaliteitseisen ingevolge het met ingang van 1 april 2014 in werking getreden Besluit kwaliteitseisen curatoren, beschermingsbewindvoerder en mentoren?
b. Hoe verhouden de diverse mededelingen namens u in de onder "3. De vaststaande feiten" vermelde correspondentie van uw zijde zich hiertoe, waarin enerzijds is gesproken over het wél en anderzijds is gesproken over het niet voldoen aan de kwaliteitseisen?
c. Indien [verzoeker] voldeed aan de kwaliteitseisen:
Waarom is onder andere bij diverse brieven van 13 april 2016 namens de kantonrechter aan cliënten van [verzoeker] en aan personen die bij hun verzoek tot onderbewindstelling / wijziging van bewindvoerder hadden voorgesteld om [verzoeker] tot hun bewindvoerder te benoemen, bericht dat [verzoeker] niet voldoet aan de kwaliteitseisen en daarom niet tot bewindvoerder kan worden benoemd?
2) a. Is het juist dat [de informant] , zoals hij ter zitting in hoger beroep heeft verklaard, zelf een (kennismakings)gesprek met de kantonrechter heeft aangevraagd om hemzelf kenbaar te maken bij de rechtbank en te laten accrediteren als beschermingsbewindvoerder en dat dit de aanleiding was voor het gesprek op 21 oktober 2015?
b. Zo ja, wat is de reden dat in het gespreksverslag van dit gesprek wordt vermeld dat [de informant]
namens [verzoeker]aanwezig is en hem specifieke informatie is gevraagd over [verzoeker] , dit mede gelet op de verklaring van [de informant] ter zitting in hoger beroep dat hij tijdens het gesprek uitdrukkelijk heeft aangegeven dat hij op persoonlijke titel aanwezig was en nooit heeft verklaard dat hij namens [verzoeker] aanwezig was?
3) In het gespreksverslag van het gesprek d.d. 21 oktober 2015 wordt vermeld:
"Mr. Smits beslist dat zowel [verzoeker] als de heer [de informant] niet benoembaar zijn."[de informant] heeft ter zitting betwist dat de kantonrechter tijdens het gesprek heeft medegedeeld dat [de informant] niet meer benoembaar is.
a. Is (al) tijdens het gesprek een dergelijke beslissing genomen en kenbaar gemaakt aan [de informant] ?
b. Zo ja, kunt u verklaren waarom na het gesprek van 21 oktober 2015 [verzoeker] nog driemaal tot bewindvoerder is benoemd (zie de twee beschikkingen d.d. 23 november 2015 en één d.d. 31 december 2015, zaaknummers 4455108 VO VERZ 15-1519, 4456184 VO VERZ 15-1522 en 4473021 VO VERZ 15-1554)?
4) Uit het gespreksverslag d.d. 21 oktober 2015 blijkt, en dit heeft [de informant] ter zitting bevestigd, dat de kantonrechter reeds tijdens dat gesprek heeft geconstateerd dat de samenwerkingsvorm tussen [de informant] en [verzoeker] niet schriftelijk was vastgelegd. Bij brief van 27 november 2015 aan de kantonrechter heeft [C] geschreven dat hij heeft verzuimd de werkzaamheden van [de informant] in een contract vast te leggen, dat dit nooit meer zal gebeuren en dat [de informant] een contract bij [verzoeker] krijgt vanaf 1 november 2015. Bij brief van 1 december 2015 heeft de kantonrechter aan [verzoeker] bericht dat hij heeft vastgesteld dat een arbeidscontract dan wel andere formele samenwerkingsvorm met [de informant] niet is overgelegd. Het hof leidt hieruit af dat de kantonrechter bekend was met het feit dat er op dat moment geen schriftelijke overeenkomst was. Voor het hof is onduidelijk waarom de kantonrechter van oordeel is - zo blijkt uit zijn brief van 4 april 2016 aan [verzoeker] en het bijgevoegde gespreksverslag van 18 maart 2016 - dat [C] door de overeenkomsten te antedateren, de kantonrechter op het verkeerde been heeft gezet. De kantonrechter wist immers sinds het gesprek in oktober 2015 dat er geen schriftelijke overeenkomst was. Op grond waarvan is de kantonrechter van oordeel dat hij op het verkeerde been is gezet?
5) [C] heeft ter zitting verklaard dat hij naar aanleiding van de berichten van de kantonrechter alsnog overeenkomsten heeft opgesteld en deze heeft geantedateerd, omdat hij wilde herstellen dat er tot dat moment geen schriftelijke arbeidsovereenkomst tussen [de informant] en [verzoeker] bestond. Heeft u op enig moment al dan niet expliciet aangegeven dat [verzoeker] het verzuim diende te herstellen althans zou de zinsnede in uw brief van 1 december 2015 waarin u vaststelt - kort gezegd - dat een contract niet is overgelegd en dat op grond van de overgelegde stukken [verzoeker]
nog(onderstreping hof) niet is voldaan aan de in het schrijven van 23 oktober 2015 gestelde punten, als zodanig kunnen zijn geïnterpreteerd?
6) Klopt het dat toen u tijdens het gesprek met [de informant] op 21 oktober 2015 bekend werd met het feit dat [de informant] werkzaamheden verrichtte voor [verzoeker] (zonder schriftelijke overeenkomst), aan [de informant] kenbaar heeft gemaakt dat [de informant] en [C] de arbeidsverhouding schriftelijk dienden vast te leggen, maar dat dit reden was om [de informant] niet meer benoembaar te achten? Dit mede gezien het volgende deel uit het gespreksverslag van 21 oktober 2015:
"Op de vraag van mr. Smits of de heer [de informant] hier voor zichzelf zit of namens [verzoeker] geeft heer [de informant] aan dat het een dubbel gevoel is. Hij verricht werkzaamheden op vrijwillige basis bij [verzoeker]maar hij zit er voor zichzelf(onderstreping hof). (…)"
7) Bij brieven van 4 en 18 april 2016 heeft u geschreven over een indruk ‘dat [verzoeker] de regels niet zo nauw neemt’ althans het ‘kennelijk niet zo nauw neemt’.
a. Op basis van welke specifieke tekortkomingen van [verzoeker] (voorafgaand aan deze brieven) werd dat oordeel gevormd?
b. Wat is de reden dat niet toen reeds op grond van dat oordeel [verzoeker] is ontslagen als bewindvoerder?
8) Uit de stukken blijkt dat de kantonrechter [verzoeker] (in de persoon van [C] ) niet (voldoende) integer en betrouwbaar acht.
a. Is het juist dat [verzoeker] desondanks - in ieder geval ten tijde van de mondelinge behandeling in hoger beroep - in ongeveer veertien lopende zaken nog bewindvoerder is en de daarbij behorende werkzaamheden verricht?
b. Zo ja, wat is de reden hiervoor en hoe verhoudt zich dit tot de vaststelling dat [verzoeker] niet (voldoende) integer en betrouwbaar is te achten?
9) Geeft het procesdossier in hoger beroep, waaronder het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in hoger beroep d.d. 26 april 2017, nog aanleiding tot nadere opmerkingen?
5.4
Het hof zal de kantonrechter verzoeken zijn antwoorden schriftelijk binnen twee weken na heden aan het hof, in afschrift aan [verzoeker] , de rechthebbende en de opvolgend bewindvoerder, te doen toekomen en stelt hen in de gelegenheid om - desgewenst - binnen twee weken na ontvangst van de reactie van de kantonrechter, daarop te reageren, in afschrift aan de kantonrechter en de overige belanghebbenden.
5.5
Het hof zal na ontvangst van de reacties zonder nadere mondelinge behandeling een beslissing geven, tenzij het hof aanleiding ziet de zaak opnieuw ter terechtzitting te behandelen.

6.De slotsom

Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als na te melden.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
alvorens verder te beslissen:
verzoekt de kantonrechter mr. G.J.J. Smits (rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen)
uiterlijk 26 juli 2017, schriftelijk, in afschrift aan [verzoeker] , de rechthebbende en de opvolgend bewindvoerder, zijn antwoorden op de hiervoor onder rechtsoverweging 5.3 gestelde vragen aan het hof toe te zenden;
stelt [verzoeker] , de rechthebbende en de opvolgend bewindvoerder in de gelegenheid om - desgewenst -
binnen twee weken na ontvangst van de reactie van de kantonrechter, schriftelijk, in afschrift aan de kantonrechter en de overige belanghebbenden, te reageren op de reactie van de kantonrechter;
bepaalt dat het hof na ontvangst van deze reacties zonder nadere mondelinge behandeling een beslissing zal geven, tenzij het hof alsdan aanleiding ziet om de zaak nogmaals ter zitting te behandelen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en A.W. Jongbloed, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 11 juli 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.