ECLI:NL:GHARL:2017:608

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 januari 2017
Publicatiedatum
30 januari 2017
Zaaknummer
200.187.144/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie en lotsverbondenheid na echtscheiding

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie tussen een man en een vrouw die in 2004 in België zijn gehuwd en in maart 2015 feitelijk uit elkaar zijn gegaan. De vrouw verzoekt om de echtscheiding en de man vraagt om een bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud. De rechtbank Midden-Nederland heeft in een eerdere beschikking de echtscheiding uitgesproken en de partneralimentatie vastgesteld op € 71,- per maand, met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking. De man is het niet eens met deze beslissing en verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en zijn verzoek om partneralimentatie toe te wijzen. De vrouw verzet zich hiertegen en stelt dat de lotsverbondenheid tussen hen is geëindigd, waardoor de man geen recht meer heeft op alimentatie. Het hof oordeelt dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat de lotsverbondenheid is verbroken en dat de man zijn behoefte aan alimentatie niet voldoende heeft onderbouwd. Het hof vernietigt de eerdere beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de man om partneralimentatie af.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.187.144/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland C/16/390030 / FL RK 15-708)
beschikking van 26 januari 2017
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. L.D.H. Lesmeister, kantoorhoudend te Almere,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A. Özmen, kantoorhoudend te Almere.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 8 december 2015, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in het principaal en het incidenteel hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 7 maart 2016;
- het verweerschrift tevens incidenteel hoger beroep, ingekomen op 21 april 2016;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep, ingekomen op 13 juni 2016;
- een journaalbericht van 10 juni 2016 met bijlage van mr. Lesmeister;
- een journaalbericht van 22 september 2016 met bijlagen van mr. Özmen;
- een journaalbericht van 5 oktober 2016 met bijlage van mr. Özmen.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 oktober 2016 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.
Mr. Özmen heeft ter zitting mede het woord gevoerd aan de hand van een door haar overgelegde pleitnotitie.

3.De vaststaande feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2004 in België met elkaar gehuwd. Uit het huwelijk van partijen is de minderjarige [de minderjarige] ( [in] 2011) geboren. Partijen zijn in maart 2015 feitelijk uit elkaar gegaan. De minderjarige verblijft sindsdien bij de vrouw.
3.2
Bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 12 maart 2015 (voorlopige voorzieningen) is voor de duur van de scheidingsprocedure - voor zover hier van belang - de door de vrouw aan de man te betalen bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud op een bedrag van € 867,- per maand bepaald.
3.3
Bij beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 30 juli 2015 (wijziging voorlopige voorzieningen) is - voor zover hier van belang - de door de vrouw aan de man te betalen bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud met ingang van 1 augustus 2015 op nihil gesteld.
3.4
Het huwelijk van partijen is [in] 2016 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 8 december 2015 in de registers van de burgerlijke stand te 's-Gravenhage.

4.De procedure in eerste aanleg

4.1
De vrouw heeft de rechtbank bij inleidend verzoekschrift, binnengekomen bij de griffie van de rechtbank op 8 april 2015, verzocht - voor zover in hoger beroep van belang - de echtscheiding tussen partijen uit te spreken.
4.2
De man heeft de rechtbank bij verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken, binnengekomen bij de griffie van de rechtbank op 27 mei 2015, verzocht - voor zover hier van belang - de echtscheiding tussen partijen uit te spreken en te bepalen dat de vrouw met ingang van de datum van inschrijving van echtscheidingsbeschikking een bijdrage van € 1.967,- per maand in de kosten van levensonderhoud van de man zal voldoen.
4.3
De vrouw heeft de rechtbank bij verweerschrift verzocht de verzoeken van de man af te wijzen en voor zover de rechtbank van oordeel is dat de vrouw gehouden is partneralimentatie te betalen, de partneralimentatie in duur te limiteren zoals in het petitum is aangegeven.
4.4
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, aan de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand een uitkering tot levensonderhoud ten laste van de vrouw toegekend van € 71,- per maand en bepaald dat de door de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud met ingang van 1 juli 2018 op nihil wordt gesteld.

5.De verzoeken in hoger beroep

5.1
De man verzoekt het hof in zijn hoger beroep om de beschikking van de rechtbank Zwolle-Lelystad (naar het hof begrijpt: Midden-Nederland) d.d. 8 december 2015 te vernietigen (naar het hof begrijpt:) voor wat betreft de beslissingen omtrent de partneralimentatie en opnieuw beschikkende het inleidend verzoek van de man hiertoe alsnog toe te wijzen.
5.2
De vrouw verzoekt het hof in haar incidenteel hoger beroep om de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland van 8 december 2015 ten aanzien van de partneralimentatie te vernietigen en opnieuw beschikkende:
(naar het hof begrijpt: primair)
1. het verzoek van de man tot de vaststelling van partneralimentatie af te wijzen;
(naar het hof begrijpt: subsidiair)
2. als wordt aangenomen dat de man behoefte aan partneralimentatie heeft en de vrouw over voldoende draagkracht beschikt, de partneralimentatie te limiteren tot 2,5 jaar, te berekenen vanaf 12 maart 2015 dan wel vanaf een in goede justitie te bepalen datum;
3. indien het hof het verzoek onder 2 afwijst, de partneralimentatie te limiteren tot 5 jaar, te berekenen vanaf 12 maart 2015, dan wel vanaf een in goede justitie te bepalen datum;
4. indien het hof de verzoeken onder 1, 2 en 3 afwijst, de partneralimentatie na een termijn van 2,5 jaar vanaf 12 maart 2015, dan wel vanaf een in goede justitie te bepalen datum op nihil te stellen.

6.De motivering van de beslissing

6.1
In hoger beroep is in geschil de door de vrouw aan de man te betalen bijdrage in de kosten van zijn levensonderhoud.
de lotsverbondenheid
6.2
Allereerst zal worden ingegaan op de meest verstrekkende grief in hoger beroep, namelijk grief 3 in incidenteel hoger beroep.
6.3
De vrouw stelt zich in haar derde grief in incidenteel hoger beroep op het standpunt dat de lotsverbondenheid, de grondslag van de onderhoudsverplichting tussen ex-echtgenoten, tussen partijen is geëindigd. Zij acht het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar en grievend dat de man nog altijd een bijdrage van de vrouw in de kosten van zijn levensonderhoud verlangt, nu hij tijdens het huwelijk geen inkomen genereerde, hij de hem beschikbare financiële middelen (waarvan de herkomst voor de vrouw onduidelijk is) niet met de vrouw heeft gedeeld en hij derhalve al jaren niet aan zijn zorgplicht jegens de vrouw heeft voldaan. Zij voert daarbij aan dat sinds het uiteengaan van partijen meer dan vier jaar zijn verstreken (partijen leefden ruim tweeëneenhalf jaar onder hetzelfde dak maar als vreemden van elkaar, in afzonderlijke kamers, en de man is zo stelt de vrouw sinds maart 2015 uit de woning verwijderd).
6.4
Het hof stelt voorop dat slechts in uitzonderlijke gevallen grievend gedrag van één der gewezen echtgenoten ten opzichte van de ander tot de conclusie kan leiden dat aan iedere lotsverbondenheid tussen de gewezen echtgenoten een einde is gekomen. In een zodanig geval kan geoordeeld worden dat betaling van een uitkering tot levensonderhoud in redelijkheid niet van de onderhoudsplichtige kan worden gevergd. Ook kan grievend gedrag van één der gewezen echtgenoten tegenover de ander aanleiding zijn om de onderhoudsverplichting te matigen. Bij de beoordeling in een concreet geval of een zodanige situatie zich voordoet, dient terughoudendheid te worden betracht, mede gelet op het onherroepelijke karakter van zo'n beëindiging dan wel matiging. Het hof is van oordeel dat hetgeen de vrouw in dit kader heeft aangevoerd weliswaar door haar als grievend zal zijn ervaren, doch onvoldoende is om tot de conclusie te komen dat aan iedere lotsverbondenheid tussen de gewezen echtgenoten een einde is gekomen.
6.5
Dit brengt met zich dat het hof over zal gaan tot een inhoudelijke beoordeling.
de ingangsdatum
6.6
De rechtbank heeft de ingangsdatum van de door de vrouw aan de man te betalen partneralimentatie op de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand (derhalve 1 februari 2016) gesteld. Nu daartegen geen grieven zijn gericht, zal het hof ook in hoger beroep van deze ingangsdatum uitgaan.
de behoefte van de man
6.7
De vrouw stelt in haar eerste grief in incidenteel hoger beroep de behoefte van de man ter discussie. De rechtbank heeft de behoefte van de man - conform zijn stelling daartoe - op een bedrag van € 2.664,- bruto per maand gesteld.
6.8
Het hof begrijpt uit het incidenteel hoger beroep en het verhandelde ter zitting dat de vrouw zich in hoger beroep op het standpunt stelt dat de behoefte van de man ten onrechte aan de hand van de 60%-norm is bepaald, terwijl de man geen inzage heeft gegeven in zijn daadwerkelijke behoefte. Ter zitting is namens de vrouw betoogd dat de man tot op heden en ondanks herhaald aangeven van de vrouw dat de man inzage dient te verstrekken geen financiële gegevens heeft overgelegd met betrekking tot zijn woonlasten en overige kosten, zodat hij zijn behoefte niet heeft onderbouwd. De man zou bij zijn moeder wonen en, op zijn ziektekosten na, geen lasten hebben, aldus de vrouw.
6.9
Hoewel de man in zijn verweerschrift op het incidenteel hoger beroep heeft aangekondigd dat hij voorafgaand aan de mondelinge behandeling een behoeftelijst in het geding zou brengen, is door hem in de onderhavige procedure niet een behoeftelijst overgelegd. Ter zitting heeft de man verklaard, net als zijn broer, bij zijn moeder te wonen en enkel bij te dragen aan eten en drinken en hiertoe aan zijn moeder iedere week een bedrag van € 50,- over te maken.
6.1
Het ligt op de weg van de man, als degene die in de onderhavige procedure aanspraak maakt op een bijdrage van de vrouw in de kosten van zijn levensonderhoud, om de door hem gestelde behoefte te onderbouwen, nu de vrouw deze behoefte heeft bestreden. Aangezien de vrouw gemotiveerd heeft aangegeven dat er in de onderhavige zaak aanleiding is om af te wijken van de 60%-norm, had het op de weg van de man gelegen om - zoals door hem ook was aangekondigd - zijn behoefte door middel van een behoeftelijst te onderbouwen. Nu hij dit heeft nagelaten, is het hof van oordeel dat de man - mede gelet op het feit dat hij bij zijn moeder woont en geen woonlasten heeft - zijn behoefte onvoldoende heeft onderbouwd. Reeds om die reden dient zijn inleidend verzoek om een bijdrage van de vrouw in zijn levensonderhoud te worden afgewezen.
6.11
Gelet op het vorenstaande behoeven de overige stellingen en weren geen bespreking meer.

7.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, vernietigen en beslissen als na te melden.

8.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, van 8 december 2015, ten aanzien van de partneralimentatie;
in zoverre opnieuw beschikkende:
wijst alsnog het inleidend verzoek van de man aan een bijdrage van de vrouw in de kosten van zijn levensonderhoud af;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.A. Vermeulen, mr. J.G. Idsardi en mr. M.P. den Hollander, bijgestaan door mr. R.J. Krist als griffier, uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 26 januari 2017.