ECLI:NL:GHARL:2017:606

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 januari 2017
Publicatiedatum
30 januari 2017
Zaaknummer
200.201.342/01 en 200.201.342/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor buitenlandse reis en afgifte van paspoorten van minderjarigen met dwangsom

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de toestemming voor een buitenlandse reis met minderjarigen en de afgifte van hun paspoorten. De man, verzoeker in hoger beroep, is de vader van de minderjarige kinderen en verzet zich tegen de beslissing van de rechtbank Noord-Nederland, die de vrouw, de moeder, toestemming verleende voor een reis naar Rusland. De rechtbank had ook bepaald dat de man de paspoorten van de kinderen moest afgeven, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag tot een maximum van € 20.000,-. De man vreesde dat de vrouw de kinderen zou ontvoeren naar Rusland en heeft zijn bezorgdheid geuit. De vrouw heeft echter betwist dat zij de intentie heeft om de kinderen te ontvoeren en heeft aangegeven dat zij de grootouders van de kinderen in Rusland wil bezoeken. Het hof heeft vastgesteld dat de man niet is verschenen op de zitting, ondanks dat hij op de hoogte was van de gewijzigde tijd. Het hof heeft geoordeeld dat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn vrees voor ontvoering en dat de vrouw voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij geen belang heeft bij ontvoering. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, met de bepaling dat de man de paspoorten binnen een week moet afgeven, met een dwangsom als hij in gebreke blijft.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.201.342/01 en 200.201.342/02
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/114183/FA RK 16-700)
beschikking van 24 januari 2017
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
voorheen advocaat: mr. M. Helmantel te Sappemeer,
thans geen advocaat,
en
[verweerster] ,
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.M. Suurmeijer te Stadskanaal.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
Jeugdbescherming Noord,
te Groningen,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 13 juli 2016, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 12 oktober 2016;
- het verweerschrift met productie(s);
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder te noemen: de raad) van 1 november 2016;
- een journaalbericht van mr. Helmantel van 9 december 2016;
- een journaalbericht van mr. Suurmeijer van 6 januari 2017 met productie(s).
2.2
De minderjarige [de minderjarige1] , geboren [in] 2004 (verder te noemen: [de minderjarige1] ) is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 11 januari 2017 om 9.30 uur plaatsgevonden. Verschenen is de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. Namens de GI zijn verschenen mevrouw [C] en de heer [D] . De man is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
2.4
Op 11 januari 2017 - na de mondelinge behandeling - heeft de man bij het hof, zowel door middel van afgifte bij de bode als per e-mailbericht, een stuk ingediend, getiteld "Zienswijze van vader". Nu de mondelinge behandeling op dat moment reeds was gesloten en het hof de man geen toestemming heeft gegeven nog brieven na te zenden, slaat het hof geen acht op de door de man ingediende zienswijze.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het huwelijk van de partijen is [in] 2014 ontbonden door echtscheiding.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2005 (verder te noemen: [de minderjarige2] ),
over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen. Bij beschikking van 1 april 2015 heeft de rechtbank het hoofdverblijf van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij de vrouw bepaald.
3.3
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] staan sinds 4 februari 2015 onder toezicht van de GI. Op 12 juli 2016 zijn zij middels een (spoed)machtiging uit huis geplaatst. De machtiging is laatstelijk verlengd bij beschikking van 1 november 2016, tot 3 februari 2017.
3.4
Bij de bestreden beschikking van 13 juli 2016 heeft de rechtbank aan de vrouw toestemming verleend voor een buitenlandse reis met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] naar Rusland in de zomervakantie van 2016, althans de kerstvakantie 2016/2017, althans de zomervakantie van 2017 en voor alle met deze reis samenhangende zaken, zoals, maar niet uitsluitend, het vragen van een visum, waarbij deze toestemming in de plaats treedt van de toestemming van de man als gezagdrager.
Voorts heeft de rechtbank bepaald dat de man de paspoorten van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] afgeeft binnen een week na de datum van de beschikking, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat de man in gebreke blijft met een maximum van € 20.000,-, alsmede de proceskosten gecompenseerd en het meer of anders verzochte afgewezen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De man verzoekt het hof:
in het incident (zaaknummer 200.201.342/02):
de tenuitvoerlegging van de bestreden beschikking te schorsen;
in de hoofdzaak (zaaknummer 200.201.342/01):
de bestreden beschikking te vernietigen - zo begrijpt het hof - voor zover het betreft de vervangende toestemming voor een buitenlandse reis en de afgifte van de paspoorten, en opnieuw rechtdoende de verzoeken van de vrouw op deze onderdelen af te wijzen.
4.2
De vrouw heeft verweer gevoerd en verzoekt het hof - zo leest het hof -:
in het incident (zaaknummer 200.201.342/02):
het verzoek van de man tot schorsing af te wijzen;
in de hoofdzaak (zaaknummer 200.201.342/01):
de man niet-ontvankelijk te verklaren in het door hem ingestelde hoger beroep, althans zijn verzoek in hoger beroep af te wijzen als ongegrond.

5.De motivering van de beslissing

De oproeping van de man
5.1
De man is niet (tijdig) ter zitting verschenen. Na de mondelinge behandeling om 09.30 uur heeft de man aan het hof bericht dat hij niet op de hoogte was van het gewijzigde aanvangstijdstip van de mondelinge behandeling. Het hof overweegt als volgt.
5.2
De mondelinge behandeling stond aanvankelijk gepland op 11 januari 2017 om 12.15 uur. Bij schrijven van 13 december 2016 heeft het hof de man medegedeeld dat de mondelinge behandeling plaatsvindt op 11 januari 2017 om 9.30 uur in plaats van om 12.15 uur en heeft het hof de man opgeroepen alsdan te verschijnen. Deze brief is op 13 december 2016 aangetekend verzonden naar het adres waar de man volgens de basisregistratie personen (BRP) staat ingeschreven, te weten [a-straat] te [A] . Uit het track&trace-systeem van PostNL blijkt dat deze brief op 14 december 2016 om 10.32 uur is bezorgd en dat een handtekening voor ontvangst is gezet. Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat de man wist, althans had behoren te weten van het gewijzigde aanvangstijdstip van de mondelinge behandeling en dat de man derhalve behoorlijk is opgeroepen.
5.3
Het hof ziet derhalve geen aanleiding om tot een nieuwe mondelinge behandeling over te gaan.
Verzoek tot schorsing (200.201.342/02)
5.4
Aangezien de bestreden beschikking niet uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, heeft de man geen belang bij zijn schorsingsverzoek. Het hof zal de man daarom niet-ontvankelijk verklaren in dit verzoek.
Vervangende toestemming buitenlandse reis en afgifte paspoorten (200.201.342/01)
5.5
De man heeft zich in hoger beroep - kort gezegd en voor zover van belang - op het standpunt gesteld dat hij vreest dat de vrouw de kinderen zal ontvoeren naar Rusland en dat hij zijn kinderen nooit meer zal zien. Volgens de man heeft de vrouw eerder pogingen gedaan om de kinderen te ontvoeren naar Rusland.
5.6
De vrouw heeft betwist dat zij pogingen heeft gedaan om de kinderen te ontvoeren. De vrouw stelt dat zij al gedurende langere tijd de wens heeft om met de kinderen hun grootouders (mz) in Rusland te bezoeken en dat zij daarom op internet informatie heeft gezocht over reizen met de kinderen in de situatie waarin de man daarvoor geen toestemming zou geven. De vrouw acht het in het belang van de kinderen dat zij persoonlijk contact hebben met hun grootouders. De kinderen hebben hun grootouders ongeveer tien jaar geleden voor het laatst gezien. De vrouw vreest dat de gezondheid van de grootouders dermate achteruit gaat zij dat hun kleinkinderen niet meer zullen kunnen zien.
Voorts heeft de vrouw betwist dat zij de kinderen zal ontvoeren naar Rusland. De vrouw stelt dat zij geen enkele intentie heeft zich in Rusland te vestigen, al dan niet met de kinderen. Hiertoe heeft zij aangevoerd dat zij een bestaan in Nederland heeft opgebouwd en in Rusland geen toekomst voor de kinderen ziet. De kinderen hebben de Nederlandse nationaliteit, zijn de Russische taal niet machtig en hebben eveneens hun bestaan in Nederland.
5.7
Het hof is van oordeel dat de man, mede gelet op het verweer van de vrouw, zijn stelling dat hij vreest voor ontvoering van de kinderen door de vrouw, onvoldoende heeft onderbouwd. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw voldoende aannemelijk gemaakt dat zij geen belang heeft bij ontvoering van de kinderen naar Rusland. Ook anderszins is het hof niet gebleken van redenen om de vrouw geen toestemming te verlenen voor een buitenlandse reis met de kinderen naar Rusland en/of om het verzoek van de vrouw om te bepalen dat de man de paspoorten van de kinderen dient af te geven, af te wijzen.
Aangezien uit de stukken is gebleken dat de man reeds gedurende langere tijd heeft geweigerd de paspoorten af te geven, ondanks verschillende verzoeken hiertoe, is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht een dwangsom heeft opgelegd per dag dat de man in gebreke blijft. Gelet op het feit dat de bij de bestreden beschikking gegeven termijn waarbinnen de man de paspoorten had moeten afgeven, is verstreken, zal het hof bepalen dat de man de paspoorten binnen een week na heden dient af te geven.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof beslissen als na te melden.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
zaaknummer 200.201.342/02:
verklaart de man niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot schorsing;
zaaknummer 200.201.342/01:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 13 juli 2016, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, met dien verstande dat de man de paspoorten binnen een week na heden dient af te geven, zulks op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag dat de man in gebreke blijft met een maximum van € 20.000,-.
verklaart deze beschikking voor zover het betreft de termijn waarbinnen de man de paspoorten dient af te geven en de daaraan verbonden dwangsom, uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.A. Vermeulen, J.D.S.L. Bosch en M.P. den Hollander, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 24 januari 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.