Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in het principaal hoger beroep,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties H 27;
- een journaalbericht van mr. Vlielander-Jongerius van 26 januari 2017 met producties
- een journaalbericht van mr. mr. F.A. de Munniks-Hoogendoorn van 22 februari 2017 met producties 10 tot en met 14;
- een journaalbericht van mr. Vlielander-Jongerius van 10 april 2017 met producties H 30 tot en met H 32.
3.De vaststaande feiten
4.De omvang van het geschil
5.De motivering van de beslissing
De hoop dat [werkgever 2] (en daarmee uiteindelijk ook zijn salaris) zou gaan groeien kwam niet uit en de man werd per 15 oktober 2014 ontslagen. Hij heeft getracht een makelaarskantoor op te zetten maar dat is niet gelukt omdat hij de daarvoor benodigde vergunningen niet kreeg . Als gevolg daarvan heeft hij in die periode geen inkomen gehad, en heeft hij tot
14 maart 2016 ingeteerd op zijn vermogen en heeft hij de betaling van de partneralimentatie gestaakt.
Een tussen ex-echtgenoten overeengekomen partneralimentatie kan worden gewijzigd indien deze na een wijziging van omstandigheden niet meer aan de daarvoor geldende maatstaven voldoet (artikel 1: 401 lid 1 BW). Partijen hebben de mogelijkheid om op een dergelijke wijziging van omstandigheden een beroep te doen - deels - uitgesloten door daaraan de voorwaarden te verbinden zoals in artikel 2.2 van hun aanvullende convenant verwoord. Nu partijen van mening verschillen of aan die voorwaarden is voldaan, dient de tussen partijen gemaakte afspraak te worden uitgelegd.
Bij de uitleg van het convenant kan niet worden volstaan met een taalkundige benadering van die overeenkomst; het komt - ook - aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepaling in het convenant mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. (HR 13 maart 1981, ECLI:NL:HR:1981:AG4158).
(a) aan te tonen dat
(b) zijn
inkomsten(c) zijn verminderd met 20 % of meer ten opzichte van zijn inkomen van destijds van € 214.298,36 bruto per jaar door
(d) omstandigheden buiten zijn toedoen.
In het licht van de hiervoor onder 5.4 omschreven wijze van uitleg van deze afspraken moet het er voor worden gehouden dat met de gebruikte term
inkomstenbedoeld werd een ruimer bron dan louter inkomsten uit salaris, vakantietoeslag, dertiende maand en bonus, kortom van
inkomen uit dienstverband.
Anders dan de man kennelijk bedoelt te betogen vallen naar het oordeel van het hof ook inkomsten uit andere bron, zoals de verhuur van het huis in [land] , maar ook uit investeringen, zoals grond in [land 2] en een huis op [plaats 3] , onder het bedoelde begrip
inkomsten.Een dergelijke uitleg strookt ook met de heersende opvatting dat de draagkracht van een alimentatieplichtige niet alleen wordt gevormd door zijn feitelijke inkomsten, maar ook door hetgeen de alimentatieplichtige redelijkerwijs aan inkomsten kan verwerven.
In dit verband is ook van belang dat voor de bepaling van de draagkracht niet zozeer het bruto inkomen van de alimentatieplichtige belang is als wel het daaruit na aftrek van belasting- en premiedruk resterende netto inkomen.
Conform de bewoordingen van artikel 2.2 en overigens ook in overeenstemming met de verdeling van stelplicht en bewijslast zoals bepaald in artikel 150 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, ligt het vervolgens op de weg van de man om te bewijzen dat zijn
inkomstenzijn gedaald tot minder dan 80 % van € 214.298,36 bruto per jaar.
In dat bewijs is de man, tegenover de gemotiveerde betwisting door de vrouw naar het oordeel van het hof niet geslaagd.
Er is sprake van een discrepantie tussen de levensstijl van de man en de door hem gestelde vermindering of zelfs deels afwezigheid van inkomsten. Niet gebleken is hoe de man deze levensstijl kon blijven financieren in de periode dat hij minder en geen salaris had, hoe hij grond kon kopen in [land 2] en een villa kon bouwen op [plaats 3] . Dat de schoonouders hebben geïnvesteerd in de woning op [plaats 3] en deels eigenaar zijn, is niet nader onderbouwd. Dat hij de afgelopen jaren heeft ingeteerd op zijn vermogen is niet met gegevens omtrent de omvang en de gestelde afname van zijn vermogen onderbouwd. Van de door de man gestelde leningen bij familie en vrienden ontbreken nadere bewijsstukken. Over de door de man opgerichte BV heeft de man pas nadere informatie verschaft nadat de vrouw het bestaan ervan naar voren heeft gebracht. Onderliggende stukken over de BV en het daarin aanwezige vermogen heeft de man niet overgelegd.
De vrouw heeft in de eerste jaren van het huwelijk (tot aan de verhuizing naar [land] ) gewerkt en dus werkervaring opgedaan. De vrouw heeft niet aangetoond dat zij inspanningen heeft geleverd om (deels) in haar eigen levensonderhoud te gaan voorzien.
Hij betwijfelt de door de vrouw gestelde medische klachten. Gelet op de tussen hen gevoerde correspondentie in januari 2010 was daar toen kennelijk nog geen sprake van. Eerst in december 2011 (in haar verweerschrift op het zelfstandig verzoek van de man) stelt de vrouw klachten te ondervinden van haar in 2001 geconstateerde aandoening fybromyalgie. Op 20 september 2013 heeft een door de vrouw geconsulteerde bedrijfsarts (volgens de man in dit verband niet de aangewezen deskundige) op basis van door de vrouw verstrekte gegevens, een gesprek en een onderzoek geconstateerd dat de vrouw volledig arbeidsongeschikt zou zijn. De man acht deze diagnose van die bedrijfsarts te summier. Hij wil dat de vrouw een medisch specialist of een arbeidsdeskundige inschakelt zodat op basis van actuele gegevens kan worden vastgesteld tot welke werkzaamheden de vrouw in staat kan worden geacht.
De man heeft bovendien niet meer van de vrouw vernomen hoe het staat met de door de vrouw in 2013 af te ronden opleiding. Gelet op tijdsverloop sinds de echtscheiding is de lotsverbondenheid tussen partijen afgenomen. Nu de vrouw niet meer de zorg heeft over de inmiddels meerderjarige zoon van partijen en het feit dat de vrouw een studie medische terminologie heeft afgerond, kan van haar worden verwacht dat zij inmiddels met het gemiddelde inkomen van een doktersassistent, dat de man schat op € 2.000,- bruto per maand, in haar kosten van levensonderhoud moet kunnen voorzien.
De vrouw begrijpt dat van haar verwacht mag worden dat zij zich zal inspannen om in eigen levensonderhoud te voorzien. Door haar ziekte heeft zij haar opleiding echter niet kunnen afronden. Zij wil graag in haar eigen levensonderhoud voorzien, maar haar verdiencapaciteit is - zeer - gering. In het convenant is geregeld op welke wijze haar eventuele inkomen in mindering zouden moeten strekken op de alimentatie.