ECLI:NL:GHARL:2017:5958

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 juli 2017
Publicatiedatum
11 juli 2017
Zaaknummer
200.176.679/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewijswaardering in huurovereenkomst geschil tussen Handelsonderneming Solidair B.V. en geïntimeerde

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, ging het om een hoger beroep van Handelsonderneming Solidair B.V. tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad. De zaak draaide om de bewijswaardering van een huurovereenkomst met betrekking tot de huur van twee voertuigen, de Mercedes Vito en de Mercedes Vaneo. Appellante, vertegenwoordigd door mr. J.R.L. van Gasteren, stelde dat de huurovereenkomsten tot stand waren gekomen en dat de geïntimeerde, die werd bijgestaan door mr. I.E. Reimert, deze had ondertekend. Het hof nam de inhoud van een eerder tussenarrest over en behandelde de getuigenverklaringen die waren afgelegd tijdens de getuigenverhoren. Het hof oordeelde dat de verklaringen van de partijgetuige, mevrouw Adriaanse, niet voldoende bewijs opleverden, tenzij deze werden aangevuld met andere sterke bewijzen. Het hof concludeerde dat de getuigenverklaringen van de geïntimeerde en zijn getuigen overtuigender waren en dat er onvoldoende bewijs was geleverd om de stellingen van appellante te onderbouwen. Het hof bekrachtigde het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde appellante in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.176.679/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 540055 CV EXPL 11-2405)
arrest van 11 juli 2017
in de zaak van
Handelsonderneming Solidair B.V.,
gevestigd te Eindhoven,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Adriaanse,
advocaat: mr. J.R.L. van Gasteren, kantoorhoudend te Leusden,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [A] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[geïntimeerde],
advocaat: mr. I.E. Reimert, kantoorhoudend te 's-Gravenhage.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 5 juli 2016 hier over.
1.2
Ingevolge het vermelde tussenarrest hebben op 1 november 2016 en 7 februari 2017 getuigenverhoren plaatsgevonden. De hiervan opgemaakte processen-verbaal bevinden zich in afschrift bij de stukken.
1.3
Daarna hebben partijen ieder een memorie na enquête genomen.
1.4
Vervolgens zijn de stukken wederom overgelegd voor het wijzen van arrest en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling van de grieven en de vordering

2.1
Het hof heeft bij genoemd tussenarrest Adriaanse toegelaten tot het bewijs dat [geïntimeerde] de Mercedes Vito en Mercedes Vaneo heeft gehuurd en de huurovereenkomsten, zoals omschreven in 3.3. tot en met 3.5 van dat tussenvonnis, heeft ondertekend, door alle middelen rechtens.
2.2
Adriaanse heeft als getuigen doen horen mevrouw [B] en de heer [C] . [geïntimeerde] heeft in contra-enquête als getuigen voorgebracht zichzelf, zijn vader [D] , mevrouw [E] en de heer [F] .
2.3
Bij de waardering van de diverse getuigenverklaringen stelt het hof voorop dat de verklaringen van mevrouw Adriaanse als partijgetuige in de zin van artikel 164 lid 2 Rv. omtrent door Adriaanse te bewijzen feiten geen bewijs in haar voordeel oplevert, tenzij deze verklaringen strekken ter aanvulling van onvolledig bewijs. De beperking van de bewijskracht van de verklaring van de partijgetuige geldt niet als er aanvullende bewijzen voorhanden zijn die zodanig sterk zijn en zodanig essentiële punten betreffen, dat zij de verklaring van de partijgetuige voldoende geloofwaardig maken (HR 31 maart 1995, ECLI:NL:HR:1995:ZC1688).
Mercedes Vaneo (eerste periode 25 april 2009- 27 juli 2009)
2.4
Adriaanse baseert haar standpunt, dat [geïntimeerde] deze auto op 25 april 2009 heeft gehuurd, op de als productie 4 bij dagvaarding in eerste aanleg overgelegde stukken, waarop volgens haar op diverse plaatsen de handtekening van [geïntimeerde] zou voorkomen. Uit de door mevrouw [B] afgelegde verklaring blijkt dat iedere keer dat een borg werd betaald bij een verlenging van de huurovereenkomst, de oorspronkelijke huurovereenkomst opnieuw werd uitgedraaid, dat daarop dan een volgende borgstelling werd vermeld en het contract opnieuw werd ondertekend. Het eerste stuk dat als productie 4 is overgelegd vermeldt dat op 7 mei 2009 een borg van € 300,- is betaald. Daaruit volgt dat dit stuk niet het huurcontract van 25 april 2009 kan zijn. Dat geldt om dezelfde redenen ook voor de andere stukken van productie 4 waarop borgbetalingen zijn vermeld. De verklaring van mevrouw [B] dat [geïntimeerde] het bedoelde eerste stuk bij productie 4 in haar bijzijn heeft ondertekend, kan dan ook geen betrekking hebben op de oorspronkelijke huurovereenkomst die op 25 april 2009 is aangegaan, maar ziet kennelijk op een verlenging daarvan en een nadere betaling van een borg. Dat [geïntimeerde] die borg van € 300,- heeft betaald aan mevrouw [B] blijkt overigens niet uit haar verklaring: zij weet dat niet meer. Het hof stelt vast dat het huurcontract, dat op 25 april 2009 bij het aangaan van de huurovereenkomst is opgemaakt, niet is overgelegd.
2.5
Het hof overweegt verder het volgende. Tegenover de verklaring van mevrouw [B] dat [geïntimeerde] de auto op 25 april 2009 heeft gehuurd, staat de verklaring van [geïntimeerde] dat hij op het tijdstip dat deze auto volgens de als productie 4 overgelegde stukken op 25 april 2009 werd afgegeven bij zijn ouders thuis in [A] zijn verjaardag vierde. De verklaring van [geïntimeerde] wordt ondersteund door de overige in contra-enquête gehoorde getuigen. Het hof acht de verklaringen van deze getuigen overtuigend en betrouwbaar, mede nu deze getuigen bij de uitkomst van deze procedure geen belang hebben. Uit bedoelde stukken blijkt dat de Mercedes Vaneo die dag om 16.30 uur is meegeven. Dat tijdstip sluit aan op het tijdstip waarop de Opel, die voorafgaand aan de Vaneo werd gehuurd, op die dag is ingeleverd, te weten 16.20 uur (productie 3 bij dagvaarding eerste aanleg). De verklaring van mevrouw [B] dat deze tijdstippen niet het afleveren van de auto’s maar het uitprinten van het formulier betreft, vindt geen enkele steun in de formulieren zelf (het tijdstip staat achter het woord: ‘Opgehaald’), noch in andere stukken of de verklaringen van de overige getuigen. Voor de door Adriaanse gestelde pinbetaling op 25 april 2009 door [geïntimeerde] is geen schriftelijk bewijs voor handen. De betaling blijkt ook niet uit het door [geïntimeerde] bij conclusie van dupliek overgelegde bankafschrift. De op zich staande verklaring van mevrouw [B] dat [geïntimeerde] deze pinbetaling heeft verricht wordt daarom onvoldoende ondersteund, terwijl [geïntimeerde] de betaling heeft ontkend. De verklaring van de heer [C] biedt voorts onvoldoende steun voor het te leveren bewijs: omtrent de concrete gang van zaken rond het afwikkelen van de huurformaliteiten met [geïntimeerde] heeft de heer [C] niets steekhoudends verklaard. Zijn verklaring is op dat punt blijven steken in algemeenheden en veronderstellingen.
2.6
Ook het schadeformulier – betreffende een aanrijding met de Vaneo op 22 juli 2007 in Eindhoven - dat door Adriaanse in het geding is gebracht, legt onvoldoende gewicht in de schaal. Mevrouw [B] heeft weliswaar verklaard dat [geïntimeerde] de achterzijde van het formulier op het kantoor van Adriaanse heeft ingevuld en dat op dat moment de voorkant van het formulier al eerder door [geïntimeerde] was ingevuld, maar daartegenover staat de verklaring van [geïntimeerde] dat hij niet bij de aanrijding betrokken is geweest en dat hij het formulier niet heeft ingevuld en ondertekend. Enige steun aan de verklaring van mevrouw [B] wordt door de andere getuigen niet gegeven: de heer [C] kon zich zelfs niet herinneren dat de auto met schade is teruggebracht of dat hij daarover met [geïntimeerde] contact heeft gehad. De schade is ook niet aan [geïntimeerde] in rekening gebracht.
Mercedes Vito en Mercedes Vaneo (tweede periode)
2.7
Wat betreft deze auto’s heeft mevrouw [B] verklaard niet zeker te weten of [geïntimeerde] het als productie 5 bij dagvaarding in eerste aanleg overgelegde formulier, dat als bewijs voor de huurovereenkomst met betrekking tot de Mercedes Vito zou moeten dienen, heeft ondertekend, dat veronderstelt zij slechts. Ook durft zij niet met zekerheid te zeggen of [geïntimeerde] dat contract als huurder heeft getekend. Of het als productie 6 overgelegde contract door [geïntimeerde] is getekend, heeft zij niet verklaard. Bovendien is ook met betrekking tot dat contract, de tweede huurovereenkomst van de Vaneo, niet het eerste huurcontract, maar zijn alleen stukken met betrekking tot aanvullende borgbetalingen overgelegd, zo valt aan de betalingsdata daarvan te zien. Het eerste initiële huurcontract is niet in het geding gebracht. Overigens weet mevrouw [B] niet of de betaling van € 1.000,- , waarvoor dat formulier ten bewijze dient, aan haar is betaald, dus ook niet of [geïntimeerde] dit heeft gedaan. [geïntimeerde] heeft dit weersproken.
2.8
De verklaring van de heer [C] is, evenals het geval was ten aanzien van de eerste huurovereenkomst met betrekking tot de Vaneo, (te) weinig specifiek en concreet ten aanzien van de rol van [geïntimeerde] bij het huren van deze auto’s en draagt daarom onvoldoende bij aan het bewijs.
2.9
Het hof voegt aan het voorgaande met betrekking tot alle huurovereenkomsten nog toe dat [geïntimeerde] mogelijk een aantal malen een borg heeft betaald en enige betrokkenheid heeft gehad bij het huren van de auto’s. Dat laat echter de mogelijkheid open dat hij dat niet voor zichzelf maar voor Philippe of een ander heeft gedaan. Die mogelijkheid sluit aan bij de verklaringen van mevrouw [B] dat het tekenen van het eerste huurcontract het belangrijkste is en ‘dat het voor haar niet interessant is wie een borg betaalt dat mag wat haar betreft iedereen doen, degene die een borg betaalt tekent daar vervolgens voor’.
2.1
Door Adriaanse is aangeboden (nader) bewijs te leveren in de vorm van een door het hof aan te vragen deskundigenrapportage over de handtekeningen van [geïntimeerde] op het schadeformulier. Voor zover Adriaanse beoogt zelf nog nader schriftelijk bewijs bij te brengen geldt het volgende. Van een partij die zich beroept op schriftelijk bewijs mag worden verlangd dat zij die stukken uit zichzelf in het geding brengt. De rechter behoeft partijen daartoe niet in de gelegenheid te stellen (vergelijk HR 9 maart 2012, ECLI:NL:HR:2011:BU9204,
NJ2012/174).
Voor zover Adriaanse alleen de benoeming door het hof van een deskundige beoogt dan geldt dat het aan het vrije beleid van de rechter is overgelaten of hij wil overgaan tot het benoemen van een deskundige en dat hij dit verzoek dus mag afwijzen (HR 14 december 2001, ECLI:NL:HR:2001:AD3993). In deze zaak ziet het hof aanleiding voor die afwijzing, nu Adriaanse niet heeft gesteld dat zij alsnog beschikt over de (originele) huurovereenkomsten waarop de handtekening van [geïntimeerde] zou staan. Voorts is zonder nadere toelichting, die ontbreekt, niet duidelijk waarom een handtekening van [geïntimeerde] op het schadeformulier tot bewijs kan dienen dat hij de originele huurovereenkomsten heeft getekend. Voor zover daaruit afgeleid zou kunnen worden dat [geïntimeerde] niet naar waarheid heeft verklaard dat hij nooit in de Mercedes Vaneo heeft gereden, volgt daaruit nog niet dat hij de oorspronkelijke huurovereenkomsten heeft getekend.
2.11
De voorgaande overwegingen brengen het hof tot het oordeel dat Adriaanse, de getuigenverklaringen en schriftelijke stukken in onderling verband en samenhang bezien, er niet in is geslaagd om het haar opgedragen bewijs te leveren. De door Adriaanse daartoe aangevoerde bewijzen zijn daarvoor niet overtuigend genoeg en laten te veel ruimte voor twijfel. Dat komt voor risico van Adriaanse, nu zij de bewijslast van haar stellingen heeft.
2.12
Het hof had in het tussenarrest al geoordeeld dat de grieven 1 en 2 niet konden slagen. Dat oordeel geldt nu ook voor de resterende grieven 3 tot en met 5. De slotsom is dan ook dat het vonnis van 27 juli 2011 van de kantonrechter door het hof zal worden bekrachtigd. Als de ook in hoger beroep in het ongelijk te stellen partij zal het hof Adriaanse in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] veroordelen. Het hof stelt die kosten vast op € 836,- voor verschotten (€ 711,- voor griffierechten, € 125,- voor getuigentaxen) en op € 3.474,-- voor salaris van de advocaat (3 punten, tarief III).

3.Beslissing

Het hof, rechtdoende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van 27 juli 2011 van de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton;
veroordeelt Adriaanse in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 836,- voor verschotten en op € 3.474,-- voor salaris van de advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mr. J. Smit, mr. D.H. de Witte en mr. O.E. Mulder en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
11 juli 2017.