ECLI:NL:GHARL:2017:5928

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
11 juli 2017
Publicatiedatum
11 juli 2017
Zaaknummer
200.175.789
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering tot vervangende toestemming voor vestiging pandrecht en schorsing arrest in herroepingsprocedure

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is op 11 juli 2017 een arrest gewezen in het kader van een incidentele vordering tot vervangende toestemming voor het vestigen van een pandrecht en een vordering tot schorsing van een eerder arrest. De zaak betreft een herroepingsprocedure waarin de besloten vennootschap [appellante] optreedt tegen [geïntimeerde]. De procedure is voortgekomen uit een eerdere uitspraak van het hof van 2 augustus 2016, waarin [geïntimeerde] werd veroordeeld tot betaling van een huurachterstand en medewerking moest verlenen aan de verpanding van levensverzekeringspolissen.

[appellante] vorderde vervangende toestemming voor het verpanden van levensverzekeringspolissen en de opbrengst van lijfrentepolissen, omdat [geïntimeerde] geen medewerking verleende aan de verpanding. Het hof oordeelde dat de gevraagde vervangende toestemming niet geschikt was voor een incidentele vordering, omdat het vestigen van een pandrecht niet tijdelijk kan zijn en de vordering van [appellante] werd afgewezen. Tevens werd [appellante] veroordeeld in de kosten van het incident.

[geïntimeerde] vorderde op zijn beurt schorsing van de tenuitvoerlegging van het arrest van 2 augustus 2016, met het argument dat hij recht en belang had bij het voorkomen van een onomkeerbare situatie. Het hof oordeelde dat [geïntimeerde] onvoldoende had aangetoond dat zijn belang bij schorsing zwaarder woog dan het belang van [appellante] bij de uitvoerbaarverklaring van het arrest. Ook deze vordering werd afgewezen, en [geïntimeerde] werd veroordeeld in de kosten van het incident. De hoofdzaak werd aangehouden voor een meervoudige comparitie van partijen, waarbij verdere beslissingen werden uitgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.175.789/02
(zaaknummer rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, 274251)
arrest in incidenten van 11 juli 2017
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[appellante],
gevestigd te [plaatsnaam] ,
gedaagde in de procedure tot herroeping,
eiseres in het incident, tevens verweerster in het incident,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. M.M. Broere-Blokland,
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [plaatsnaam] ,
eiser in de procedure tot herroeping,
verweerder in het incident, tevens eiser in het incident,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. A. van Weverwijk.

1.Het geding in hoger beroep in de zaak met nummer 200.175.789

Voor het geding in hoger beroep in de zaak met nummer 200.175.789 verwijst het hof naar de inhoud van het tussen [appellante] als appellante en [geïntimeerde] als geïntimeerde door dit hof gewezen arrest van 2 augustus 2016.

2.Het geding tot herroeping

2.1
Het verloop van de procedure tot herroeping blijkt uit:
- de dagvaarding tot herroeping, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de incidentele conclusie houdende provisionele vordering ex artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), met producties;
- de incidentele antwoordconclusie tevens houdende incidentele conclusie;
- de incidentele antwoordconclusie.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest in de incidenten aan het hof voorgelegd en heeft het hof arrest in de incidenten bepaald.
3. De motivering van de beslissing in de incidenten
3.1
Bij arrest van 2 augustus 2016 (in de zaak met nummer 200.175.789) heeft het hof op vordering van [appellante] – na vernietiging van het eindvonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 13 mei 2015 – het volgende toegewezen:
“ verklaart voor recht dat [geïntimeerde] naast [bedrijf geïntimeerde] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn gekweten, aansprakelijk is voor betaling van de huurachterstand, welke per 2 april 2015 € 69.587,72 bedraagt;
veroordeelt [geïntimeerde] naast [bedrijf geïntimeerde] hoofdelijk, des dat de een betalende de ander zal zijn gekweten, tot betaling van de huurachterstand ad € 69.587,72, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 14 november 2014 tot aan de dag van algehele betaling;
veroordeelt [geïntimeerde] om volledige medewerking te verlenen aan de verpanding van de beide levensverzekeringspolissen aan [appellante] , inclusief een schriftelijk verzoek van hem aan de bank om toestemming tot verpanding;
veroordeelt [geïntimeerde] om volledige medewerking te verlenen aan de verpanding van de beide lijfrentepolissen aan [appellante] ;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van [appellante] wat betreft de eerste aanleg inclusief beslagkosten vastgesteld op € 2.647,99 voor verschotten en op € 2.682,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 2.016,47 voor verschotten en op € 4.893,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, alles te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde] in de nakosten, begroot op € 131,00, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 68,00 in geval [geïntimeerde] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.”
3.2
[geïntimeerde] vordert in de hoofzaak (het hof leest:) herroeping van de procedure in hoger beroep. Beide partijen hebben een incidentele vordering ingediend.
Incidentele vordering [appellante]3.3 [appellante] vordert – zakelijk weergegeven – dat het hof op de voet van artikel 223 Rv vervangende toestemming verleent voor het verpanden van de levensverzekeringspolissen met nummers [nummers] en [nummers] , alsmede voor verpanding van de opbrengst van de lijfrentepolissen met de nummers [nummers] en [nummers] , alle ten name van [geïntimeerde] . [appellante] heeft daaraan – zakelijk samengevat – ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] ten onrechte geen medewerking verleent aan de verpanding van de (opbrengst van) de hiervoor genoemde polissen, waartoe [geïntimeerde] bij voormeld arrest van 2 augustus 2016 is veroordeeld. [geïntimeerde] heeft zich tegen deze vordering verzet.
3.4
De voorlopige voorziening is een maatregel voor de duur van de procedure en verliest haar werking zodra in de hoofdzaak einduitspraak wordt gedaan. De door [appellante] gevorderde vervangende toestemming voor het vestigen van een pandrecht is niet geschikt om slechts voor de duur van de procedure te gelden. Indien het verlenen van vervangende toestemming eenmaal is gegeven en het pandrecht is gevestigd, is de geldigheid daarvan bij de einduitspraak niet zonder meer vervallen en/of ongedaan te maken. De voorziening heeft dan ook een onvoldoende voorlopig karakter en leent zich naar haar aard niet om bij incidentele vordering ex artikel 223 Rv te worden toegewezen. [appellante] heeft onvoldoende aangevoerd om in dit geval tot een andere conclusie te komen. Dat geldt temeer nu [appellante] heeft aangegeven dat zolang de herroepingsprocedure loopt, zij niet tot de executie van de te verpanden polissen zal overgaan. [appellante] heeft ook in het licht daarvan haar belang bij de vervangende toestemming voor de duur van de procedure onvoldoende toegelicht.
3.5
Het hof wijst de incidentele vordering van [appellante] af. [appellante] zal worden veroordeeld in de kosten van dit incident, aan de zijde van [geïntimeerde] begroot op € 894,- voor salaris advocaat (1 punt x appeltarief II).
Incidentele vordering [geïntimeerde]3.6 [geïntimeerde] vordert op de voet van artikel 386 Rv schorsing van de tenuitvoerlegging van het arrest van 2 augustus 2016. [geïntimeerde] voert hiertoe – zakelijk samengevat – aan dat hij recht en belang heeft bij het voorkomen van een onomkeerbare situatie. Die situatie kan ontstaan wanneer [geïntimeerde] door de executie van het arrest in een deconfiture terecht zou kunnen komen. [appellante] heeft tegen deze vordering verweer gevoerd.
3.7
Het hof verwijst voor de beoordeling van het incident tot schorsing naar de maatstaven zoals beschreven in HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688 en HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5012 en de daarin opgenomen overwegingen ten aanzien van schorsingen op voet de artikelen 234, 235 en 351 Rv, die hier naar analogie van toepassing zijn.
3.8
De veroordelingen jegens [geïntimeerde] strekken grotendeels tot betaling van een geldsom aan [appellante] . Het belang van [appellante] bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad ten aanzien van die veroordelingen is in beginsel gegeven. Hetgeen [geïntimeerde] heeft aangevoerd, maakt niet dat dit belang zou ontbreken of onvoldoende is. [geïntimeerde] heeft onvoldoende inzicht gegeven in zijn financiële positie en mogelijkheden om te kunnen aannemen dat betaling voor hem zodanig bezwaarlijk is dat zijn belang bij schorsing zwaarder weegt dan het belang van [appellante] bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van die veroordelingen. Ook ten aanzien van de andere uitvoerbaar bij voorraad verklaarde veroordelingen heeft [geïntimeerde] onvoldoende aangevoerd om te kunnen concluderen dat zijn belang bij behoud van de bestaande toestand tot op de zaak in herroeping is beslist, meer zwaarwegend is dan het belang van [appellante] bij tenuitvoerlegging van het arrest.
3.9
Het hof wijst de incidentele vordering van [geïntimeerde] dan ook af. [geïntimeerde] zal worden veroordeeld in de kosten van dit incident, aan de zijde van [appellante] begroot op € 894,- voor salaris advocaat (1 punt x appeltarief II).
In de hoofdzaak3.10 Op de rol van 24 januari 2017 heeft het hof in de hoofdzaak beslist een meervoudige comparitie van partijen te houden. Het hof zal de hoofdzaak naar de rol verwijzen voor het opgeven van verhinderdata in de maanden januari tot en met mei 2018. Verder houdt het hof iedere beslissing aan.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
in het incident van [appellante] :
wijst de vordering af;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het incident, aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak wat betreft dit incident vastgesteld op € 894,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
in het incident van [geïntimeerde] :
wijst de vordering af;
veroordeelt [geïntimeerde] in de kosten van het incident, aan de zijde van [appellante] tot aan deze uitspraak wat betreft dit incident vastgesteld op € 894,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
in de hoofdzaak:
bepaalt dat partijen ( [appellante] vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en tot het geven van de verlangde inlichtingen in staat is en bevoegd is tot het aangaan van een schikking en [geïntimeerde] in persoon) samen met hun advocaten zullen verschijnen voor de meervoudige kamer van het hof, die daartoe zitting houden in het paleis van justitie aan de Walburgstraat 2-4 te Arnhem, op een nader te bepalen dag en tijdstip;
bij deze comparatie bestaat geen gelegenheid pleitnotities voor te dragen;
bepaalt dat partijen de verhinderdagen van partijen en hun advocaten in de maanden januari tot en met mei 2018 zullen opgeven op de
roldatum 25 juli 2017, waarna dag en uur van de comparatie (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door het hof zal worden vastgesteld;
bepaalt dat [appellante] op voormelde
roldatum 25 juli 2017in viervoud het procesdossier dient te fourneren;
bepaalt dat indien een partij bij gelegenheid van de comparitie van partijen nog een proceshandeling wenst te verrichten of producties in het geding wenst te brengen, deze partij ervoor dient te zorgen dat het hof en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van de te verrichten proceshandeling of de in het geding te brengen producties hebben ontvangen;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. A. Smeeïng-van Hees, J.H. Lieber en F.J.P. Lock en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 11 juli 2017.