In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is op 11 juli 2017 een arrest gewezen in het kader van een incidentele vordering tot vervangende toestemming voor het vestigen van een pandrecht en een vordering tot schorsing van een eerder arrest. De zaak betreft een herroepingsprocedure waarin de besloten vennootschap [appellante] optreedt tegen [geïntimeerde]. De procedure is voortgekomen uit een eerdere uitspraak van het hof van 2 augustus 2016, waarin [geïntimeerde] werd veroordeeld tot betaling van een huurachterstand en medewerking moest verlenen aan de verpanding van levensverzekeringspolissen.
[appellante] vorderde vervangende toestemming voor het verpanden van levensverzekeringspolissen en de opbrengst van lijfrentepolissen, omdat [geïntimeerde] geen medewerking verleende aan de verpanding. Het hof oordeelde dat de gevraagde vervangende toestemming niet geschikt was voor een incidentele vordering, omdat het vestigen van een pandrecht niet tijdelijk kan zijn en de vordering van [appellante] werd afgewezen. Tevens werd [appellante] veroordeeld in de kosten van het incident.
[geïntimeerde] vorderde op zijn beurt schorsing van de tenuitvoerlegging van het arrest van 2 augustus 2016, met het argument dat hij recht en belang had bij het voorkomen van een onomkeerbare situatie. Het hof oordeelde dat [geïntimeerde] onvoldoende had aangetoond dat zijn belang bij schorsing zwaarder woog dan het belang van [appellante] bij de uitvoerbaarverklaring van het arrest. Ook deze vordering werd afgewezen, en [geïntimeerde] werd veroordeeld in de kosten van het incident. De hoofdzaak werd aangehouden voor een meervoudige comparitie van partijen, waarbij verdere beslissingen werden uitgesteld.