In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 juli 2017 uitspraak gedaan over de verlenging van de terbeschikkingstelling van de terbeschikkinggestelde, die op 14 januari 2014 was aangehouden voor een ernstig zeden- en geweldsdelict. De rechtbank Oost-Brabant had op 7 december 2016 de terbeschikkingstelling met een jaar verlengd. De terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsman, heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing. Het hof heeft de zaak behandeld op zittingen op 13 april en 22 juni 2017, waarbij de advocaat-generaal ook aanwezig was.
Het hof heeft overwogen dat de termijn van de terbeschikkingstelling niet loopt gedurende de tijd dat de terbeschikkinggestelde vanwege detentie uit andere hoofde zijn vrijheid is ontnomen. Dit betekent dat de onderbreking van de terbeschikkingstelling het hof niet ontslaat van de verplichting om spoedig te beslissen op de vordering tot verlenging van de maatregel, zoals vereist door artikel 509x van het Wetboek van Strafvordering en artikel 5 van het EVRM. Het hof heeft het verzoek van de terbeschikkinggestelde om de behandeling van het hoger beroep aan te houden in afwachting van de uitspraak in de lopende strafzaak afgewezen, omdat deze procedure losstaat van de uitkomst van de strafzaak.
Het hof heeft geconcludeerd dat de rechtbank op goede gronden heeft beslist en heeft de beslissing van de rechtbank bevestigd, met verbetering en aanvulling van gronden. De verzoeken tot aanhouding van de behandeling en voorwaardelijke beëindiging van de verpleging zijn afgewezen. De terbeschikkinggestelde blijft onder de maatregel van terbeschikkingstelling, waarbij de behandeling en resocialisatie door de lopende strafzaak zijn onderbroken.