ECLI:NL:GHARL:2017:5720

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juni 2017
Publicatiedatum
6 juli 2017
Zaaknummer
200.217.274/01 en 02, 200.217.080/01 en 02, 200.217.073/01 en 02, 200.215.813/01 en 02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de machtiging gesloten jeugdzorg en de wettelijke vereisten voor spoedplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 juni 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot gesloten jeugdzorg voor de minderjarige [verzoeker]. De zaak betreft een verzoek van de gecertificeerde instelling William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (de GI) om [verzoeker] met spoed uit huis te plaatsen. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige niet ten spoedigste is gehoord en dat niet is voldaan aan de wettelijke vereisten voor een (spoed)machtiging gesloten plaatsing. De kinderrechter had eerder een spoedmachtiging verleend, maar het hof oordeelt dat de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper niet voldoet aan de eisen, omdat [verzoeker] niet kort tevoren is onderzocht. Het hof concludeert dat er geen ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen zijn aangetoond die de ontwikkeling van [verzoeker] ernstig belemmeren. De eerdere beschikkingen van de kinderrechter worden vernietigd, en het verzoek van de GI tot het verlenen van een spoedmachtiging wordt afgewezen. Het hof verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoeken in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.217.274/01 en 200.217.274/02 en 200.217.080/01 en 200.217.080/02 en 200.217.073/01 en 200.217.073/02 en 200.215.813/01 en 200.215.813/02
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland C/17/153749 / FJ RK 17-221 en C/18/175498 / JE RK 17-262 en C/17/154456 / FJ RK 17-361)
beschikking van 27 juni 2017
inzake
[verzoeker],
wonende te [A]
voorheen verblijvende in Behandelcentrum [B] te [C] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: [verzoeker] ,
advocaat: mr. T.W. Delhaye te Burgum,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de moeder],
wonende op een geheim adres,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. Y. Schippers te Groningen,
[de vader],
wonende te [A] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. H. de Jong te Burgum.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter van de rechtbank Noord-Nederland, (locatie Leeuwarden), van 3 maart 2017 (FJ RK 17-221), 22 maart 2017 (FJ RK 17-221), 12 april 2017 (JE RK 17-262) en 3 mei 2017 (FJ RK 17-361), uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 11 mei 2017;
- de beschikking van dit hof van 18 mei 2017 waarin een last tot toevoeging is verleend;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) van 19 mei 2017, waarin de raad aangeeft niet over relevante rapportage/adviezen te beschikken;
- een journaalbericht van 6 juni 2017 van mr. Schippers;
- een journaalbericht van 8 juni 2017 met productie(s) van mr. Delhaye.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 12 juni 2017 plaatsgevonden. [verzoeker] is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Delhaye. De vader is eveneens verschenen, bijgestaan door mr. De Jong. De moeder en mr. Schippers zijn met voorafgaande kennisgeving daarvan niet verschenen. Het Landelijk Expertise Team Jeugdbescherming (LET) is namens de GI - hoewel behoorlijk opgeroepen - niet ter zitting verschenen.

3.De vaststaande feiten

3.1
De moeder en de vader zijn gezamenlijk belast met het gezag over [verzoeker] , die geboren is [in] 2002 te [D] .
3.2
Bij beschikking van 7 september 2016 heeft de kinderrechter [verzoeker] onder toezicht gesteld van de GI tot 7 september 2017. Deze beschikking is door dit hof bekrachtigd bij beschikking van 2 maart 2017.
3.3
De GI heeft op 3 maart 2017 verzocht - voor zover hier van belang - [verzoeker] met spoed uit huis te plaatsen voor de duur van de ondertoezichtstelling.
Bij beschikking van 3 maart 2017 (onder zaaknummer C/17/153749 / FJ RK 17-221) heeft de kinderrechter een (spoed)machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [verzoeker] in een accommodatie van de jeugdhulpaanbieder, met ingang van 3 maart 2017 voor de duur van vier weken en de beslissing voor het overige aangehouden.
Bij beschikking van 22 maart 2017 (eveneens onder zaaknummer C/17/153749 / FJ RK 17-221) heeft de kinderrechter deze machtiging verlengd tot 7 september 2017.
3.4
De GI heeft op 12 april 2017 verzocht om [verzoeker] in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven voor de duur van 4 weken. Daarnaast is verzocht om aansluitend een machtiging te verlenen voor verblijf in een gesloten accommodatie voor de duur van de ondertoezichtstelling. Een gedragswetenschapper heeft blijkens de verklaring van 12 april 2017 op basis van dossieronderzoek ingestemd met het verzoek.
Bij beschikking van 12 april 2017 (onder zaaknummer C/18/175498 / JE RK 17-262) heeft de kinderrechter een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp ten aanzien van [verzoeker] verleend met ingang van 12 april 2017 voor de duur van vier weken en de beslissing voor het overige aangehouden.
Bij beschikking van 3 mei 2017 (onder zaaknummer C/17/154456 / FJ RK 17-361) heeft de kinderrechter ten aanzien van [verzoeker] een machtiging gesloten jeugdhulp verleend met ingang van 12 april 2017 tot uiterlijk 7 september 2017.
3.5
[verzoeker] verbleef vanaf 12 april 2017 bij Behandelcentrum [B] in [C] .
3.6
Bij beschikking van dit hof van 23 mei 2017, gegeven onder zaaknummers 200.214.123/01 en 200.214.213/02 op het hoger beroep van de vader, is - voor zover hier van belang - de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 22 maart 2017 vernietigd en is het inleidend verzoek van de GI tot het verlengen van de machtiging tot uithuisplaatsing van [verzoeker] met ingang van 31 maart 2017 afgewezen.
3.7
[verzoeker] is na voornoemde beschikking van dit hof met toestemming van het LET weer naar huis gegaan.

4.De omvang van het geschil

4.1
In geschil zijn de verleende (spoed)machtigingen tot uithuisplaatsing in een verblijf accommodatie zorgaanbieder 24-uurs en plaatsing in een gesloten accommodatie van [verzoeker] .
[verzoeker] verzoekt het hof in hoger beroep om:
I. de beschikkingen van de kinderrechter van 12 april 2017 en 3 mei 2017 te vernietigen en het verzoek zoals ingediend door de GI betreffende de (spoed)machtiging gesloten plaatsing van [verzoeker] alsnog af te wijzen.
Als voorwaardelijk verzoek voor zover het onder I wordt toegewezen:
II. de beschikkingen van de kinderrechter van 3 maart 2017 en 22 maart 2017 te vernietigen en de verzoeken van LET, daartoe gevolmachtigd door de GI, betreffende de (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van [verzoeker] alsnog af te wijzen.
Voor zowel het verzoek onder I. als in het voorwaardelijke geval onder II.:
III. te bepalen dat de uitvoerbaar bij voorraadverklaring wordt geschorst gedurende het hoger beroep.
4.2
De vader heeft ter zitting mondeling verweer gevoerd en zich aangesloten bij het verzoek van [verzoeker] zoals ingediend bij dit hof.
4.3
De moeder heeft schriftelijk aangegeven het eens te zijn met de beschikkingen van de kinderrechter zoals verleend.

5.De motivering van de beslissing

in de zaken onder zaaknummers 200.217.274/01, 200.217.274/02, 200.217.080/01, 200.217.080/02, 200.217.073/02 en 200.215.813/02
de (spoed) machtiging uithuisplaatsing en de schorsingen van de uitvoerbaarverklaringen bij voorraad
5.1
[verzoeker] heeft bij monde van zijn advocaat mr. Delhaye ter zitting zijn verzoeken onder II. en III. ingetrokken. Dit brengt met zich dat het hof [verzoeker] niet-ontvankelijk zal verklaren in zijn verzoeken onder II. en III. in hoger beroep.
in de zaak onder zaaknummer 200.217.073/01
de spoedmachtiging gesloten jeugdhulp
5.2
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 Jeugdwet (Jw) is [verzoeker] ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beschikking van de kinderrechter van 12 april 2017.
5.3
Ingevolge artikel 6.1.3 lid 1 Jw kan de kinderrechter, indien een machtiging niet kan worden afgewacht, op verzoek een spoedmachtiging verlenen om een jeugdige, met in achtneming van artikel 6.1.2 lid 3 Jw, in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. Een spoedmachtiging kan ingevolge artikel 6.1.3 lid 2 Jw slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter onmiddellijke verlening van jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen van de jeugdige die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, of een ernstig vermoeden daarvan, en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. Dit verzoek behoeft ingevolge artikel 6.1.3 lid 3 Jw de instemming van een gekwalificeerde gedragswetenschapper die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht, tenzij onderzoek feitelijk onmogelijk is.
5.4
Het hof constateert dat uit de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper van 12 april 2017 blijkt dat [verzoeker] niet kort tevoren is onderzocht. Van feitelijke onmogelijkheid was, naar het oordeel van het hof, geen sprake nu uit de stukken is gebleken dat [verzoeker] op 12 april 2017 door de politie is opgehaald en deze hem op het politiebureau heeft laten wachten totdat de spoedmachtiging gesloten jeugdhulp zou worden afgegeven. Voor zover het tot die tijd feitelijk onmogelijk zou zijn geweest om [verzoeker] te laten onderzoeken door een gedragswetenschapper, was dat het in ieder geval gedurende die wachtperiode niet meer. Vervolgens is [verzoeker] pas op 18 april 2017 door een gedragswetenschapper onderzocht ten behoeve van de machtiging gesloten jeugdhulp zo blijkt uit de instemmingsverklaring van de gedragswetenschapper van 19 april 2017 en derhalve allerminst spoedig nadat de spoedmachtiging gesloten jeugdhulp was afgegeven, hetgeen gelet op de aard van de maatregel - die een ernstige inbreuk vormt op de vrijheid en het privéleven van de jeugdige - ten minste aangewezen zou zijn. Reeds om die reden kan de beschikking van de kinderrechter van 12 april 2017 naar het oordeel van het hof niet in stand blijven.
5.5
Daarbij komt dat niet aan beide wettelijke vereisten voor een (spoed)machtiging gesloten plaatsing is voldaan. Weliswaar was er door het weglopen van [verzoeker] een gevaar van onttrekking aan de behandeling, maar van (een ernstig vermoeden van) ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen van [verzoeker] die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, waardoor enige behandeling noodzakelijk is, is niet gebleken. Het enkele feit dat [verzoeker] geen contact wil met zijn moeder, is onvoldoende om een dergelijke conclusie te rechtvaardigen. Dit hof heeft bij beschikking 23 mei 2017 ter zake de (verlenging van de) machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen (gegeven onder zaaknummers 200.214.123/01 en 200.214.123/02) onder meer overwogen dat de moeder als opvoeder onbetrouwbaar is gebleken voor de kinderen, omdat zij in 2010 voor het eerst bij het gezin is weggegaan en in de jaren daarna verschillende keren is teruggekomen bij de vader en de kinderen en weer is weggegaan. Onder dergelijke omstandigheden moet - zo overwoog het hof in voornoemde beschikking - de vraag onder ogen worden gezien of het afwijzen van de moeder door de kinderen geheel op het conto van de vader kan worden geschreven of dat wellicht het functioneren van de moeder daar een grote rol in heeft gespeeld. Een onderzoek naar de moeder om te beoordelen of zij in staat is op een goede manier invulling te geven aan omgang met de kinderen is aangewezen. Het hof heeft bij beschikking van 23 mei 2017 geoordeeld dat de zorgen in het onderhavige geval onvoldoende zijn om de zware maatregel van een verlenging van een machtiging tot uithuisplaatsing te rechtvaardigen en heeft om die reden het inleidend verzoek van de GI tot het verlengen van de machtiging tot uithuisplaatsing met ingang van 31 maart 2017 afgewezen. Aangezien een (spoed)machtiging gesloten jeugdhulp een nog zwaardere maatregel betreft dan een gewone machtiging uithuisplaatsing en er ten aanzien van [verzoeker] geen sprake is van bijkomende zorgen of omstandigheden, is evident dat ook aan de gronden daarvoor niet is voldaan, zodat de beschikking van de kinderrechter van 12 april 2017 ook hierom dient te worden vernietigd en het inleidend verzoek van de GI tot verlening van een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp ten aanzien van [verzoeker] dient te worden afgewezen.
in de zaak onder zaaknummer 200.215.813/01
de machtiging gesloten jeugdhulp
5.6
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 Jw is [verzoeker] ontvankelijk in zijn hoger beroep tegen de beschikking van de kinderrechter van 3 mei 2017.
5.7
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 1 Jw kan de kinderrechter op verzoek een machtiging verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. Een machtiging kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 2 Jw slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren en de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
5.8
Een machtiging voor een jeugdige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, kan ingevolge artikel 6.1.2 lid 3 Jw bovendien slechts worden verleend indien:
a. de jeugdige onder toezicht is gesteld,
b. de voogdij over de jeugdige berust bij een gecertificeerde instelling, of
c. degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
5.9
Ingevolge artikel 6.1.2 lid 5 Jw kan een machtiging voorts slechts worden verleend indien het college van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft, of de gecertificeerde instelling die de ondertoezichtstelling uitvoert of de voogdij uitoefent, heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is. Het verzoek behoeft ingevolge artikel 6.1.2 lid 6 Jw instemming van een gekwalificeerde gedragswetenschapper die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht.
5.1
Het hof is - onder verwijzing naar het onder rechtsoverweging 5.5 overwogene - van oordeel dat niet aan de wettelijke vereisten voor een machtiging gesloten plaatsing is voldaan. Dit brengt met zich dat de beschikking van de kinderrechter van 3 mei 2017 dient te worden vernietigd en het verzoek van het LET namens de GI tot verlening van een machtiging gesloten jeugdhulp ten aanzien van [verzoeker] dient te worden afgewezen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
in de zaken onder zaaknummers 200.217.274/01, 200.217.274/02, 200.217.080/01, 200.217.080/02, 200.217.073/02 en 200.215.813/02:
verklaart [verzoeker] niet-ontvankelijk in zijn verzoeken in hoger beroep;
in de zaak onder zaaknummer 200.217.073/01:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 12 april 2017 en opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de GI tot het verlenen van een spoedmachtiging tot het doen opnemen en doen verblijven van [verzoeker] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg voor de duur van 4 weken af;
in de zaak onder zaaknummer 200.215.813/01:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 3 mei 2017 en opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van het LET namens de GI tot het verlenen van een machtiging tot het doen opnemen en doen verblijven van [verzoeker] in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg voor de duur van vier maanden af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.D.S.L. Bosch, mr. I.A. Vermeulen en mr. M.P. den Hollander, bijgestaan door mr. R.J. Krist als griffier, en is op 27 juni 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.