Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.de erven van [A]
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
”Overwegende:- dat bij onderhands pachtcontract (…) aan [de pachters] is verpacht:de Boerderij met verdere opstallen, erf, tuin en groenland, staande en gelegen aan de [adres] te [plaats] , kadastraal bekend gemeente [gemeente] , sectie B, nummer 2913 ged., groot ongeveer 13.50.00 hectare, thans groot ongeveer 18 hectare.Voor 12 jaar, ingaande 1 mei 1980.Tegen een pachtprijs van f. 8.000,-- per jaar.Verklaren te zijn overeengekomen:gemelde pachtprijs met ingang van 1 mei 1983 nader vast te stellen op f. 11.500,-- per jaar, te betalen op 1 mei en 1 november van ieder jaar, voor het eerst op 1 november 1983.”
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.Debeoordelingvanhethogerberoep
- in 1983 hebben [A] en (toen nog) [echtgenote] verkering gekregen. [echtgenote] werkte destijds voltijds. Op een vrije dag in het voorjaar van 1983, waarschijnlijk Hemelvaartsdag, heeft zij met [A] en [geïntimeerde] gelopen op het perceel van [Y] . Toen heeft [geïntimeerde] aangeduid welk stuk [A] mocht gaan gebruiken en waar de afrastering zou komen. Het andere stuk ging naar [X] ;
- in 1983/1984 hebben [A] en (toen nog) [echtgenote] perceel 3 ‘samen gedaan’, het kwam er bij;
- tussen perceel 3 en het perceel van [X] is een afrastering geplaatst, die te zien is op een luchtfoto van 1986;
- [A] heeft een doorgang gecreëerd door de houtwal zodat perceel 3 vanaf de huiskavel toegankelijk werd;
- [A] heeft perceel 3 onafgebroken in gebruik gehad tot 2011 en dit perceel ook steeds opgegeven in de gecombineerde opgaves.