Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoekster,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een beschikking van de rechtbank Gelderland. De vrouw, verzoekster, heeft verzocht om schorsing van de beschikking die de man, verweerder, machtigt om de onroerende zaak, een woning, te gelde te maken. De rechtbank had eerder bepaald dat de man gemachtigd was tot het te gelde maken van de woning en dat de vrouw haar medewerking moest verlenen. Indien zij dit niet deed, zou de beschikking in de plaats treden van haar wil.
Tijdens de mondelinge behandeling op 19 juni 2017 hebben beide partijen, bijgestaan door hun advocaten, hun standpunten toegelicht. De vrouw heeft aangevoerd dat er redenen zijn om de tenuitvoerlegging te schorsen, terwijl de man gemotiveerd verweer heeft gevoerd. Het hof heeft in zijn overwegingen de belangen van beide partijen afgewogen. Het hof oordeelde dat het belang van de man bij de tenuitvoerlegging zwaarder weegt dan het belang van de vrouw bij het behoud van de bestaande toestand. De man heeft belang bij de verkoop van de woning, aangezien hij hierdoor in staat is een andere woning te kopen.
Het hof heeft vastgesteld dat er geen feiten of omstandigheden zijn die het gebrek aan vertrouwen van de vrouw in de man objectief onderbouwen. De beslissing van de rechtbank dat er sprake is van een gewichtige reden om de woning te verkopen, is door het hof niet als een kennelijke juridische misslag aangemerkt. Het hof heeft het verzoek van de vrouw tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad afgewezen, waarmee de eerdere beschikking van de rechtbank in stand blijft.