ECLI:NL:GHARL:2017:5589

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 juli 2017
Publicatiedatum
4 juli 2017
Zaaknummer
200.216.180/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing tenuitvoerlegging en machtiging woning te gelde te maken in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 juli 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een beschikking van de rechtbank Gelderland. De vrouw, verzoekster, heeft verzocht om schorsing van de beschikking die de man, verweerder, machtigt om de onroerende zaak, een woning, te gelde te maken. De rechtbank had eerder bepaald dat de man gemachtigd was tot het te gelde maken van de woning en dat de vrouw haar medewerking moest verlenen. Indien zij dit niet deed, zou de beschikking in de plaats treden van haar wil.

Tijdens de mondelinge behandeling op 19 juni 2017 hebben beide partijen, bijgestaan door hun advocaten, hun standpunten toegelicht. De vrouw heeft aangevoerd dat er redenen zijn om de tenuitvoerlegging te schorsen, terwijl de man gemotiveerd verweer heeft gevoerd. Het hof heeft in zijn overwegingen de belangen van beide partijen afgewogen. Het hof oordeelde dat het belang van de man bij de tenuitvoerlegging zwaarder weegt dan het belang van de vrouw bij het behoud van de bestaande toestand. De man heeft belang bij de verkoop van de woning, aangezien hij hierdoor in staat is een andere woning te kopen.

Het hof heeft vastgesteld dat er geen feiten of omstandigheden zijn die het gebrek aan vertrouwen van de vrouw in de man objectief onderbouwen. De beslissing van de rechtbank dat er sprake is van een gewichtige reden om de woning te verkopen, is door het hof niet als een kennelijke juridische misslag aangemerkt. Het hof heeft het verzoek van de vrouw tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad afgewezen, waarmee de eerdere beschikking van de rechtbank in stand blijft.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.216.180/02
(zaaknummer rechtbank Gelderland 311113)
beschikking van 4 juli 2017 op het verzoek tot schorsing
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats verzoekster] ,
verzoekster,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. A.A. Namaki te Nijmegen,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats verweerder] ,
verweerder,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. H.J.M. van Arkel-van Gasselt te Nijmegen.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 28 maart 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Bij deze beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang:
- de man gemachtigd tot het te gelde maken van de onroerende zaak, staande en gelegen te [adres] (verder: de woning), met alles wat daartoe nodig en noodzakelijk is;
- de vrouw geboden haar medewerking te verlenen aan het door de man te gelde maken van de woning zoals onder 4.7 van de beschikking is weergegeven;
- bepaald dat bij gebreke van de medewerking door de vrouw, deze beschikking in de plaats treed van de wil van de vrouw;
en deze beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

2. Het geding in hoger beroep in de hoofdzaak en met betrekking tot het verzoek tot schorsing

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing met producties, ingekomen op 22 mei 2017;
- het verweerschrift inzake de schorsing uitvoerbaar bij voorraad verklaring;
- een journaalbericht van mr. Namaki van 12 juni 2017 met bijlagen.
2.2
De mondelinge behandeling inzake het verzoek tot schorsing heeft op 19 juni 2017 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De motivering van de beslissing

3.1
Aan de orde is het verzoek van vrouw schorsing te bevelen van de werking van de bestreden beschikking, voor zover het de onder 1 genoemde beslissingen betreft. De man voert hiertegen gemotiveerd verweer.
3.2
Hoger beroep schorst de werking, tenzij de beschikking uitvoerbaar bij voorraad is verklaard. Op grond van artikel 360 lid 2, tweede volzin, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan de hogere rechter, indien hoger beroep is ingesteld tegen een beschikking die uitvoerbaar bij voorraad is verklaard, alsnog de werking schorsen.
3.3
Het hof stelt het volgende voorop onder verwijzing naar HR 20 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:688 en HR 30 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC5012.
( i) De verzoeker moet belang hebben bij de door hem gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van de beschikking.
(ii) Bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing van de tenuitvoerlegging van een beschikking moeten de belangen van partijen worden afgewogen in het licht van de omstandigheden van het geval. Daarbij moet worden nagegaan of op grond van die omstandigheden het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand tot op het hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van zijn wederpartij bij (voortzetting van) de tenuitvoerlegging van de beschikking. Indien de beslissing de veroordeling tot betaling van een geldsom betreft, is het belang van de schuldeiser bij de uitvoerbaarverklaring bij voorraad in beginsel gegeven.
(iii) Bij deze belangenafweging moet worden uitgegaan van de bestreden beslissing en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het hoger beroep in beginsel buiten beschouwing.
(iv) Indien de rechtbank in eerste aanleg een gemotiveerde beslissing heeft gegeven over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, zal de verzoeker die wijziging van deze beslissing wenst, aan zijn verzoek ten grondslag moeten leggen een kennelijke juridische of feitelijke misslag in de bestreden uitspraak dan wel feiten en omstandigheden die bij die beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
( v) Indien de rechtbank in eerste aanleg geen gemotiveerde beslissing heeft gegeven op de vordering tot uitvoerbaarverklaring bij voorraad geldt de hiervoor onder (iv) vermelde eis niet en moet worden beslist met inachtneming van het hiervoor onder (i) tot en met (iii) vermelde. Dat neemt niet weg dat ook dan de verzoeker die wijziging van de beslissing over de uitvoerbaarverklaring bij voorraad wenst aan zijn vordering ten grondslag kan leggen een kennelijke juridische of feitelijke misslag in de bestreden uitspraak dan wel feiten en omstandigheden die bij die beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de uitspraak hebben voorgedaan, en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
3.4
Het hof is van oordeel dat het belang van de man bij tenuitvoerlegging zwaarder weegt dan het belang van de vrouw bij behoud van de bestaande toestand en dat er geen grond is om de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad te schorsen. De man heeft belang bij tenuitvoerlegging van de beschikking waarin hij is gemachtigd de woning te gelde te maken, nu partijen al op 26 juni 2014 hebben afgesproken de woning te verkopen, maar desondanks niet erin zijn geslaagd die verkoop samen voor te bereiden, laat staan te realiseren. Daardoor is de man nog steeds niet in staat een andere woning te kopen en blijft hij aangewezen op de huur van een woning in de vrije sector. Gebleken is voorts dat de man bereid is rekening te houden met de belangen van de vrouw en bij verkoop een ook door haar gewenste bodemprijs van € 500.000,- te hanteren en een termijn voor de oplevering van de woning aan een koper van vier tot zes maanden, zodat de vrouw voldoende tijd heeft een huurwoning in de sociale sector - waarop zij naar haar zeggen vanwege haar ontslag is aangewezen - te krijgen. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling bij het hof verklaard dat zij in mei 2017 een urgentieverklaring heeft gevraagd en dat de behandeling hiervan enkele maanden duurt. Bovendien heeft de man tijdens de mondelinge behandeling bij het hof verklaard te willen meewerken aan een soepele verhuizing en rekening te zullen houden met de belangen van zijn kinderen, die thans met de vrouw in de woning wonen. Het moge zo zijn dat de vrouw de man niet vertrouwt, er zijn het hof geen feiten of omstandigheden gebleken die maken dat dit gebrek aan vertrouwen in objectieve zin gegrond is. De beslissing van de rechtbank dat sprake is een gewichtige reden in de zin van artikel 3:174 lid 1 BW, omdat vaststaat dat beide partijen belang erbij hebben dat de woning wordt verkocht en zij niet langer dan noodzakelijk deelgenoten dienen te blijven in de onverdeelde gemeenschap is naar het oordeel van het hof geen kennelijke juridische misslag. Het hof merkt op dat ook de vrouw op de door de rechtbank gebezigde grond een machtiging tot het te gelde maken van de woning heeft verzocht en dit verzoek in hoger beroep ook handhaaft.

4.De beslissing

Het hof:
wijst het verzoek van de vrouw tot schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, M.H.H.A. Moes en M.L. van der Bel, bijgestaan door M. Ligtenberg-Vastenholt als griffier, en is op 4 juli 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.