ECLI:NL:GHARL:2017:5414

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 juni 2017
Publicatiedatum
28 juni 2017
Zaaknummer
200.167.991/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van openstaande facturen door accountant aan klassiek geschoolde zangeres

In deze zaak vordert een accountant ruim € 35.000 aan openstaande (rente)facturen van een klassiek geschoolde zangeres, die hij in de periode van 2005 tot en met 2010 heeft gefactureerd voor zijn werkzaamheden. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat, nu er geen tariefafspraak is gemaakt, een bedrag van € 1.000 per jaar als redelijk loon voor het samenstellen van de jaarrekeningen kan worden toegewezen, rekening houdend met de beperkte omzet van de zangeres. De vordering van de accountant voor werkzaamheden in fiscale procedures wordt afgewezen, omdat niet is aangetoond dat er schriftelijke machtigingen zijn ondertekend door de zangeres, wat noodzakelijk is voor de toewijsbaarheid van die vordering. Het hof vernietigt het eerdere vonnis van de rechtbank, waarbij de zangeres was veroordeeld tot betaling van € 9.401, en kent in plaats daarvan een bedrag van € 4.760 toe aan de accountant, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 1 september 2012. De proceskosten worden gecompenseerd in het principale appel, terwijl de accountant in het incidentele appel in het ongelijk wordt gesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.167.991/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/18/135960 / HA ZA 12-293)
arrest van 27 juni 2017
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiseres in reconventie,
hierna:
[appellante],
advocaat: mr. J.S. Özsaran, kantoorhoudend te Groningen,
tegen
[geintimeerde] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
[geintimeerde],
advocaat: mr. M.J. Blokzijl, kantoorhoudend te Groningen .

1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep

1.1
In het tussenarrest van 2 juni 2015 heeft het hof een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie is op 9 juli 2015 gehouden.
1.2
Vervolgens zijn de volgende stukken gewisseld:
- de memorie van grieven;
- de memorie van antwoord in principaal appel, tevens beroepschrift in incidenteel;
appel, tevens wijziging procespartijnaam (met producties);
- de memorie van antwoord in incidenteel appel (met één productie).
1.3
Ten slotte is arrest bepaald, waartoe partijen de stukken hebben ingediend.
1.4
De vordering van [appellante] in het principaal appel strekt ertoe dat het vonnis van 12 februari 2014 wordt vernietigd en dat de vorderingen in conventie van [geintimeerde] alsnog worden afgewezen en die van [appellante] in reconventie alsnog worden toegewezen, met veroordeling van [geintimeerde] in de proceskosten.
1.5
De vorderingen van [geintimeerde] in het incidenteel appel strekken ertoe dat het vonnis gedeeltelijk wordt bekrachtigd - voor zover de vorderingen van [geintimeerde] in conventie zijn toegewezen en die van [appellante] in reconventie is afgewezen - en wordt vernietigd voor zover de vorderingen van [geintimeerde] in conventie zijn afgewezen, met toewijzing van de volledige vorderingen in conventie.

2.De naamswijziging en de nieuwe productie

2.1
De statutaire naam van [geintimeerde] is gewijzigd in de naam die in de kop van dit arrest is weergegeven.
2.2
[appellante] heeft in haar memorie van antwoord in incidenteel appel een op rechtspraak.nl gepubliceerde uitspraak van dit hof als productie overgelegd. Zij zou ook hebben kunnen volstaan met een verwijzing naar de vindplaats van het arrest. Het hof ziet dan ook geen reden om [geintimeerde] in de gelegenheid te stellen op deze productie te reageren.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
3.2
[appellante] is een klassiek geschoolde zangeres, die sinds 2005 als ZZP-er haar beroep uitoefent.
3.3
De heer [X] , die de buurman is van de ouders van [appellante] , oefent in de door [geintimeerde] gedreven onderneming het accountantsberoep uit.
3.4
[X] heeft in opdracht van [appellante] sedert 2005 diverse financiële
werkzaamheden verricht in de vorm van het doen van belastingaangiftes en het samenstellen
van jaarrekeningen. Ook heeft hij op naam van [appellante] verschillende belastingprocedures gevoerd, bij de rechtbank, het hof en de hoge Raad.
3.5
[geintimeerde] heeft [appellante] ter zake de volgende facturen gezonden:
datum nummer omschrijving bedrag incl. btw voldaan
15/7/2004 [factuurnrs.] privé rapport 2000 € 95,20 € 95,20
15/3/2005 [factuurnrs.] privé rapport 2001 € 95,20 € 95,20
5/1/2006 [factuurnrs.] privé rapport 2002; € 303,45 € 303,45
wzh start onderneming
2004
25/8/2006 [factuurnrs.] privé rapport 2003, € 285,60 € 285,60
2004, 2005
25/8/2006 [factuurnrs.] zakelijk jaarrapport € 1.368,50
-2005
2/7/2007 [factuurnrs.] privé rapport 2006 € 95,20 € 95,20
2/7/2007 [factuurnrs.] zakelijk jaarrapport € 2.558,50 -
27/9/2008 [factuurnrs.] privé rapport 2007 € 95,20 € 95,20
27/9/2008 [factuurnrs.] zakelijk jaarrapport € 2.737,- -
2007, nagekomen wzh
2005 2006
1/3/2010 [factuurnrs.] zakelijk jaarrapport € 3.070,20 -
2008, nagekomen wzh
2007, wzh belastingdienst
2006/2007
1/3/2010 [factuurnrs.] Privé rapport 2008 € 101,15 € 101,15
3.6
[appellante] heeft, zoals hierboven in het schema is aangegeven, op deze facturen
een bedrag van € 1.071,00 inclusief btw voldaan.
3.7
Bij brief van 8 juni 2010 heeft [appellante] de opdracht aan [geintimeerde] ingetrokken.
3.8
[geintimeerde] heeft [appellante] daarop de volgende facturen gezonden:
a. Op 15 juli 2010 (factuurnummer [factuurnrs.] ) voor een totaalbedrag van € 7.234,00, inclusief btw.
Deze factuur is als volgt gespecificeerd:
- procedures over 2000 (54 uur * € 75) €4.050,00
afgeboekt € 2.762,00
totaal over (gelijk aan ontvangen proceskosten) € 1.288,00
- procedure over 2004 (21,5 uur * € 75) € 1.612,50
afgeboekt € 649,50
totaal over € 966,00
- bezwaren 2000 tot en met 2007 (52,5 uur * € 50) € 2.625,00
- uren 2008,2009,2010 inclusief IBG (24 uur * € 50)
€ 1.200,00
totaal inclusief BTW € 7.234,00
b. Op 15 juli 2010 wegens "ontvangen griffie geld door [appellante] " ad € 188,00.
c. Op 23 juli 2010 (factuurnummer [factuurnrs.] ) voor een totaalbedrag van € 6.604,50 met
de volgende specificatie:
- procedure 2000 (16 uur * € 75) € 1.200,00
- procedure 2004 (58 uur * € 75)
€ 4.350,00
totaal inclusief btw € 6.604,55
3.9
[geintimeerde] heeft [appellante] ook een aantal rentefacturen gestuurd.
3.1
[geintimeerde] heeft [appellante] aanvankelijk bij brief van 20 augustus 2010 en later
door haar incassogemachtigde bij brief van 22 april 2011, respectievelijk 4 juli 2011
gesommeerd tot betaling van een bedrag van € 31.751,53 uit hoofde van voormelde facturen,
vermeerderd met de contractuele rente en incassokosten.
3.11
[appellante] heeft de gevorderde bedragen niet voldaan.
3.12
Op 20 juli 2012 heeft [geintimeerde] , na verkregen verlof, conservatoir derdenbeslag doen
leggen onder de ING ten laste van de bankrekening van [appellante] .
3.13
[appellante] heeft in augustus 2012 aangifte van valsheid in geschrifte tegen [geintimeerde] gedaan. Volgens haar heeft [geintimeerde] machtigingen voor het voeren van fiscale procedures vervalst door deze machtigingen op te stellen en te voorzien van een nagebootse handtekening van haar.

4.De procedure in eerste aanleg

4.1
[geintimeerde] heeft [appellante] gedagvaard en betaling gevorderd van een bedrag van
€ 37.991,63 (€ 36.801,63 aan onbetaald gebleven (rente)facturen, te vermeerderen met
€ 1.190,00 aan buitengerechtelijke kosten), vermeerderd met rente en proceskosten.
4.2
[appellante] heeft verweer gevoerd en heeft in reconventie een bedrag van € 147,33 aan schadevergoeding gevorderd in verband met het volgens haar onrechtmatige conservatoire derdenbeslag.
4.3
Nadat een comparitie van partijen had plaatsgevonden en partijen nog processtukken hadden gewisseld, heeft de rechtbank de vordering in conventie onder compensatie van kosten toegewezen tot een bedrag van € 9.401,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2012 en de beslagkosten. De rechtbank heeft de vordering in reconventie afgewezen en [appellante] veroordeeld in de proceskosten.

5.Bespreking van de grieven

5.1
De rechtbank heeft de in rekening gebrachte werkzaamheden onderverdeeld in vijf categorieën, te weten privé-rapporten, werkzaamheden ten behoeve van de start van de onderneming, zakelijke werkzaamheden 2005 t/m 2008, werkzaamheden ten behoeve van de controle van de belastingdienst en gerechtelijke procedures. Partijen hebben geen grieven gericht tegen deze onderverdeling, zodat het hof daarvan zal uitgaan.
5.2
Tussen partijen is niet in geschil dat de in rekening gebrachte vergoeding voor privé-werkzaamheden en voor werkzaamheden ten behoeve van de start van de onderneming verschuldigd zijn. Evenmin staat ter discussie dat die werkzaamheden zijn voldaan.
5.3
Met
de grieven 1 tot en met 3 in het principaal appelkomt [appellante] op tegen de toewijzing door de rechtbank van een deel van de werkzaamheden betreffende de zakelijke jaarrapporten. [appellante] meent dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de klachten van [appellante] over de kwaliteit van de zakelijke jaarrapporten 2005 tot en met 2007 en over de hoogte van de facturen tardief zijn en ook onvoldoende zijn onderbouwd. De rechtbank is er volgens [appellante] ook ten onrechte vanuit gegaan dat zij opdracht heeft gegeven tot het vervaardigen van de rapporten. Het hof zal de grieven tezamen behandelen.
5.4
Het meest vergaande verweer van [appellante] is dat zij geen opdracht heeft gegeven voor het verrichten van het opstellen van de zakelijke rapporten. Het hof verwerpt dit verweer. Het stelt daarbij voorop dat op [geintimeerde] stelplicht en bewijslast rusten ten aanzien van de opdrachtverlening. [geintimeerde] heeft, onbestreden door [appellante] , gesteld dat [appellante] [X] benaderd heeft omdat zij aangemerkt wilde worden als fiscaal ondernemer. Omdat [X] van oordeel was dat een fiscaal ondernemer niet kan volstaan met privé-rapporten, zijn vanaf het boekjaar 2005 zakelijke rapporten opgesteld en in rekening gebracht, aldus [geintimeerde] . Deze stellingen van [geintimeerde] vinden steun in hetgeen [appellante] bij gelegenheid van de comparitie in eerste aanleg heeft verklaard. Zij heeft toen onder meer verklaard:
“Ik heb toen [X] , de buurman van mijn ouders, gevraagd om de administratie voor mij te doen. Daarmee bedoelde ik de aangifte voor de belastingdienst en het opstellen van een jaarrapport.”Bovendien heeft [appellante] ook nadat [geintimeerde] het eerste jaarrapport had opgesteld aan [geintimeerde] de stukken overhandigd die nodig waren voor het opstellen van jaarrapporten over meerdere jaren. Onder deze omstandigheden heeft [appellante] haar betwisting van de stelling van [geintimeerde] dat [appellante] de opdracht heeft gegeven om zakelijke jaarrapporten op te stellen, onvoldoende weersproken, zodat het hof ervan uitgaat dat [geintimeerde] daartoe opdracht had.
5.5
De klachtplicht van artikel 6:89 BW, op de schending waarvan [geintimeerde] zich beroept, is niet van toepassing op de verzonden facturen. Die facturen zijn geen prestatie in de zin van die bepaling. Of ten aanzien van de klachten over de kwaliteit van het geleverde werk de klachtplicht is geschonden, kan in het midden blijven, omdat de kwaliteit van het door [geintimeerde] verrichte werk voor de beoordeling van de vordering van [geintimeerde] niet van belang is, wat er verder ook zij van hetgeen [appellante] aanvoert over de klachtplicht en de kwaliteit van het door [geintimeerde] geleverde werk. Daartoe is het volgende redengevend.
5.6
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat [geintimeerde] de rapporten heeft vervaardigd in opdracht van [appellante] . Nu [geintimeerde] op grond van deze (overeenkomst van) opdracht werkzaamheden heeft verricht, heeft hij in beginsel aanspraak op de overeengekomen vergoeding voor die werkzaamheden. [appellante] heeft, om haar moverende redenen, geen aanleiding gezien om de overeenkomst tussen haar en [geintimeerde] betreffende het vervaardigen van deze rapporten (gedeeltelijk) te ontbinden, zodat [appellante] niet is bevrijd van de uit de overeenkomst voortvloeiende betalingsverplichting. Die is in stand gebleven, ook indien [geintimeerde] , zoals [appellante] betoogt, toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de overeenkomst.
5.7
Partijen verschillen ook van mening over de hoogte van de aan [geintimeerde] toekomende vergoeding. Zoals hiervoor is overwogen, faalt betreffende de hoogte van de facturen het beroep van [geintimeerde] op de klachtplicht, zodat de bezwaren van [appellante] tegen de hoogte van de facturen wel inhoudelijk besproken dienen te worden. Het enkele feit dat [appellante] niet eerder tegen de hoogte van de facturen heeft geprotesteerd, staat daaraan niet in de weg.
5.8
Op grond van het bepaalde in artikel 7:405 lid 1 BW is de opdrachtgever aan de opdrachtnemer die de overeenkomst in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf is aangegaan loon verschuldigd. Indien partijen niet zijn overeengekomen hoeveel het loon bedraagt of op welke wijze het loon wordt berekend, is de opdrachtgever het op de gebruikelijke wijze berekende loon, of bij gebreke daarvan, een redelijk loon verschuldigd (artikel 7:405
lid 2 BW).
5.9
Niet ter discussie staat dat [geintimeerde] voor haar werkzaamheden ten behoeve van het samenstellen van de jaarrekeningen 2005 tot en met 2008 een bedrag van € 9.258,20 (inclusief BTW) in rekening heeft gebracht. De stelplicht en bewijslast dat partijen dit bedrag als loon voor deze werkzaamheden zijn overeengekomen, dan wel dat dit bedrag is berekend op basis van de door partijen overeengekomen uitgangspunten, rusten op [geintimeerde] . Daarbij neemt het hof in aanmerking dat van [X] als accountant verwacht mag worden dat hij duidelijke afspraken maakt over het door zijn opdrachtgever verschuldigde loon en deze afspraken deugdelijk vastlegt, zeker indien het samenstellingswerkzaamheden betreft. In dit verband verwijst het hof naar de op samenstellingswerkzaamheden toepasselijke Nadere Voorschriften (vgl. NV COS 4410, nr. 25).
5.1
Het hof stelt vast dat gesteld noch gebleken is dat partijen uitdrukkelijke afspraken hebben gemaakt over de omvang of de wijze van berekening van het honorarium van [geintimeerde] en evenmin dat die afspraken zijn vastgelegd. Voor zover [geintimeerde] de vordering tot betaling van de facturen betreffende de werkzaamheden voor het samenstellen van de jaarrekeningen baseert op een gemaakte afspraak, heeft zij haar stellingen onvoldoende onderbouwd.
5.11
Uit de stellingen van [geintimeerde] en de door hem in eerste aanleg overgelegde specificaties volgt dat [geintimeerde] voor zijn werkzaamheden ten behoeve van de jaarrapporten een uurtarief van € 50,- heeft berekend en dit uurtarief, vermenigvuldigd met de volgens hem aan het rapport bestede tijd in rekening heeft gebracht, naast een opslag van € 275,- voor typewerk en kantoorkosten. Het hof gaat ervan uit dat [geintimeerde] heeft beoogd te stellen dat het hanteren van een uurtarief (van € 50,-) een gebruikelijke wijze van berekenen van het loon van een accountant is. [appellante] heeft dat op zich niet bestreden. Zij heeft wel bestreden dat
[X] de op de specificaties vermelde tijd aan het opstellen van de jaarrapporten heeft besteed. In dat verband heeft zij erop gewezen dat de specificaties achteraf zijn verstrekt en dat ze summier zijn; zo is alleen vermeld op welke data [X] werkzaamheden zou hebben besteed, maar niet welke werkzaamheden hij op de desbetreffende data heeft verricht. [geintimeerde] heeft niet toegelicht hoe de specificaties tot stand zijn gekomen. Zij heeft ook geen toelichting gegeven op de wijze waarop [X] zijn uren administreert. In het licht van het door [appellante] gevoerde verweer heeft zij onvoldoende onderbouwd dat zoveel tijd aan de jaarrapporten is besteed als in de urenspecificaties is vermeld, aldus nog steeds [appellante] .
5.12
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat de stelling van [geintimeerde] dat het door haar in rekening gebrachte loon het op de gebruikelijke wijze berekende loon is, niet kan worden gevolgd. [geintimeerde] heeft echter ook aangevoerd dat het door haar in rekening gebrachte loon het redelijke loon is. Volgens [appellante] is dat niet het geval. Zij meent dat een loon van
€ 500,- per rapport redelijk is. Zij wijst er in dat verband op dat haar onderneming een startende onderneming was en dat zij met de onderneming een geringe omzet behaalde. Volgens [appellante] bedraagt het door [geintimeerde] in rekening gebrachte honorarium voor de jaarrapporten over de jaren 2005 tot en met 2008 ruim de helft van haar omzet over die jaren.
wijst er echter op dat de omzet van [appellante] hoger was - € 27.000,- in plaats van
€ 18.000,- over de genoemde jaren -, dat het honorarium niet afhankelijk is van de hoogte van de omzet en dat [appellante] haar administratie ongeordend aanleverde, waardoor
[X] veel extra werk moest verrichten.
5.13
Het hof volgt [geintimeerde] niet in haar betoog dat er geen verband is tussen de omzet van een onderneming en het redelijke loon voor het opstellen van een jaarrekening voor een dergelijke onderneming, althans indien bij het tot stand komen van de opdracht ervan kan worden uitgegaan dat de omzet beperkt is en zal blijven. Die situatie deed zich, gelet op de omvang van de omzet over de jaren tot 2005 en de aard van de onderneming van [appellante] voor. Daar komt bij dat [appellante] niet verplicht was een zakelijke jaarrekening op te stellen. Zij deed dat op advies van [X] , om aldus fiscale voordelen te kunnen behalen. Daargelaten of daarvoor (uitvoerige) jaarrapporten van de onderneming van [appellante] dienden te worden opgesteld, kan worden vastgesteld dat het uiteindelijk te behalen fiscale voordeel, gelet op de omzet van [appellante] gering was, zodat [appellante] ervan mocht uitgaan dat de door [geintimeerde] te maken kosten lager zouden zijn dan het te behalen fiscale voordeel, tenzij [X] haar duidelijk had gemaakt dat de kosten niet opwogen tegen de te behalen baten en [appellante] desalniettemin wilde dat zakelijke jaarrapporten zouden worden vervaardigd. Dat [X] haar dat duidelijk heeft gemaakt, is gesteld noch gebleken. Dat hij [appellante] duidelijk heeft gemaakt dat die situatie zich zou gaan voordoen wanneer zij haar stukken niet geordend zou aanleveren, is evenmin gesteld noch gebleken. Alles afwegend en rekening houdend met het feit dat niet vaststaat dat de door [geintimeerde] overgelegde urenspecificatie deugdelijk is, is het hof van oordeel dat een bedrag van € 1.000,- inclusief kantoorkosten en exclusief BTW voor de rapporten over de jaren 2005 tot en met 2008 een redelijk loon is voor de door [geintimeerde] verrichte werkzaamheden. Dat betekent dat de vordering van [geintimeerde] betreffende de zakelijke rapporten toewijsbaar is tot een bedrag van 4 x € 1.190,- = € 4.760,-.
5.14
Nu het hof een redelijke vergoeding heeft vastgesteld, ziet het geen aanleiding om deze vergoeding te matigen, zoals [appellante] met een beroep op artikel 6:248 BW heeft betoogd. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat het bij het vaststellen van de redelijke vergoeding de factoren in aanmerking heeft genomen die [appellante] heeft aangevoerd ter onderbouwing van haar beroep op artikel 6:248 lid 2 BW.
5.15
[geintimeerde] heeft een bedrag van € 400,- exclusief BTW in rekening gebracht voor werkzaamheden in verband met een belastingcontrole over 2006 en 2007. Volgens de door haar overgelegde specificatie heeft [X] op 16 en 17 juli 2009 8 uur werkzaamheden voor [appellante] verricht in verband met die controle. Volgens [geintimeerde] bestonden de werkzaamheden uit het per onderwerp gedocumenteerd ordenen van de aan de belastingdienst aan te leveren administratie. [appellante] heeft bestreden dat deze werkzaamheden zijn verricht. Zij wijst op een brief van mevrouw [Y] van de belastingdienst van 1 november 2012, waarin een overzicht wordt gegeven van de contacten tussen de belastingdienst en [X] betreffende de jaren 2006 en 2007. Uit de brief volgt naar het oordeel van het hof dat [X] op 20 juli 2009 mappen bij de belastingdienst heeft ingeleverd, maar niet dat die mappen geordende informatie bevatten. Er volgt ook niet uit dat de informatie in die mappen niet geordend was. Nu [geintimeerde] stelt dat [X] 8 uur tijd heeft besteed aan het ordenen van informatie, maar [appellante] dat gemotiveerd betwist, dient [geintimeerde] haar stelling te bewijzen. Een specifiek bewijsaanbod ontbreekt echter. Het hof ziet geen reden om [geintimeerde] ambtshalve tot het bewijs van haar stellingen betreffende deze werkzaamheden toe te laten. Dat betekent dat de vordering van [geintimeerde] betreffende deze werkzaamheden niet toewijsbaar is.
5.16
De slotsom is dat de grieven 1 tot en met 3 in principaal appel gedeeltelijk - voor zover de rechtbank voor de werkzaamheden ten behoeve van de jaarrapporten en de belastingcontrole een bedrag van meer dan € 4.760,- toewijsbaar heeft geacht - slagen. Nu een deel van de vordering van [geintimeerde] toewijsbaar is, falen
de grieven 4 en 5 in het principaal appel, die zich keren tegen de toewijzing door de rechtbank van de beslagkosten. De grieven gaan immers uit van de onjuist gebleken veronderstelling dat de vordering van [geintimeerde] geheel afgewezen dient te worden.
5.17
Met
grief I in het incidenteel appelkomt [geintimeerde] op tegen de afwijzing door de rechtbank van een bedrag van € 280,- exclusief BTW dat in rekening is gebracht in de factuur van 1 maart 2010 met nummer [factuurnrs.] . Het betreft een vergoeding voor nagekomen werkzaamheden over 2007. De grief faalt, gelet op hetgeen het hof in de bespreking van de grieven 1 tot en met 3 in het principaal appel heeft overwogen over de bepaling van het (redelijke) loon voor de zakelijke rapporten. In het door het hof vastgestelde redelijke loon is ook een vergoeding voor nagekomen werkzaamheden begrepen.
5.18
De rechtbank heeft de vordering van [geintimeerde] betreffende de werkzaamheden voor het voeren van de fiscale procedures in de facturen [factuurnrs.] en [factuurnrs.] afgewezen. Volgens de rechtbank strandt de vordering op het ontbreken van een daartoe (telkens) specifiek verstrekte opdracht. Volgens de rechtbank is het voor een opdracht tot het voeren van een procedure onontbeerlijk dat [geintimeerde] kan beschikken over een door [appellante] ondertekende machtiging. De omstandigheid dat [geintimeerde] heeft aangevoerd dat hij voor de incasso van de vordering geen schriftelijke machtiging nodig heeft, vat de rechtbank op als een erkenning dat hij niet beschikt over dergelijke machtigingen. De rechtbank heeft ook overwogen dat [geintimeerde] is tekortgeschoten in de op haar rustende zorg- en informatieplicht. Van een redelijk bekwaam en redelijk handelend accountant mag worden verwacht dat hij minst genomen bij het voeren van fiscale procedures en zeker bij het voeren van een cassatieprocedure met [appellante] zou overleggen over de te nemen stappen en haar daarbij zou wijzen op de te verwachten kosten en de kansen op het gewenste resultaat. [geintimeerde] heeft dat nagelaten, aldus de rechtbank. Met
grief II in het incidenteel appelkomt [geintimeerde] tegen dit oordeel op.
5.19
Het hof stelt vast dat [geintimeerde] in haar grief niet heeft bestreden het oordeel van de rechtbank dat het voor een opdracht tot het voeren van een procedure onontbeerlijk is dat [geintimeerde] kan beschikken over een schriftelijke machtiging van [appellante] . Het hof zal dan ook eerst nagaan of voor de door [geintimeerde] gevoerde, en met de facturen [factuurnrs.] en [factuurnrs.] in rekening gebrachte werkzaamheden voor de procedures (in totaal ongeveer 225 uren) schriftelijke machtigingen voorhanden zijn. De stelplicht en de bewijslast van het bestaan van door [appellante] ondertekende schriftelijke machtigingen rusten op [geintimeerde] .
5.2
[geintimeerde] stelt dat zij als productie 1 bij zijn memorie de originele door [appellante] ondertekende volmachten heeft overgelegd. Productie 1 betreft echter een uittreksel uit het handelsregister van [geintimeerde] . Als productie 2 zijn wel twee (kopieën) van machtigingen overgelegd. Het betreft een machtiging voor het voeren van een procedure bij de Hoge Raad tegen een uitspraak van het (voormalige) hof Leeuwarden inzake de aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen (IB/PVV) 1999 en een machtiging voor een procedure bij de IBG. In eerste aanleg zijn al (kopieën van) machtigingen overgelegd betreffende een procedure bij de rechtbank inzake de aanslag IB/PVV 2000 en 2004. Machtigingen betreffende andere procedures zijn niet overgelegd. Door dat achterwege te laten heeft [geintimeerde] haar stelling dat [appellante] schriftelijke machtigingen heeft ondertekend betreffende het voeren van alle in rekening gebrachte procedures onvoldoende onderbouwd.
5.21
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, volgt dat voor zover in de genoemde facturen werkzaamheden in rekening zijn gebracht die geen betrekking hebben op de rechtbankprocedures betreffende de aanslag IB/PVV 1999 bij de Hoge Raad, de aanslagen IB/PVV van 2002 en 2004 en de procedure bij het IBG [geintimeerde] sowieso geen aanspraak heeft op vergoeding van deze werkzaamheden. Uit de specificaties bij de facturen leidt het hof af dat slechts een gering deel van de in deze facturen in rekening gebrachte werkzaamheden betrekking heeft op de procedure bij de Hoge Raad inzake de aanslag IB/PVV 1999 (0 uren), op de procedures bij de rechtbank inzake de aanslag IB/PVV 2000 (10,5 uren in factuur [factuurnrs.] ) en IB/PVV 2004 (11,5 uren in factuur [factuurnrs.] en 6 uren in factuur 1004) en op de procedure bij de IBG (0,5 uren in factuur [factuurnrs.] ), in totaal 28,5 uren, waarop ook nog een matiging is toegepast.
5.22
Ten aanzien van de wel overgelegde machtigingen heeft [appellante] gemotiveerd betwist dat deze zijn voorzien van een door haar geplaatste handtekening. De bewijslast van haar stelling dat [appellante] de schriftelijke machtigingen heeft ondertekend, rust op [geintimeerde] . [geintimeerde] heeft echter slechts een algemeen bewijsaanbod gedaan. Zij heeft niet aangeboden te bewijzen dat de handtekeningen op de in het geding gebrachte schriftelijke machtigingen afkomstig zijn van [appellante] . Nu het bewijsaanbod onvoldoende gespecificeerd is, zal het hof [geintimeerde] niet toelaten tot het bewijs dat de handtekeningen op de desbetreffende machtigingen van [appellante] zijn.
5.23
Nu de vordering van [geintimeerde] reeds strandt op het ontbreken van (bewijs van) door [appellante] ondertekende schriftelijke machtigingen kan hetgeen [geintimeerde] verder in de toelichting op de grief te berde heeft gebracht onbesproken blijven. De grief faalt.
5.24
Met
grief III in het incidenteel appelkomt [geintimeerde] op tegen de afwijzing door de rechtbank van de door haar ingestelde rentevordering. [geintimeerde] heeft contractuele rente van 1% per maand gevorderd. De rechtbank heeft overwogen dat niet vaststaat dat partijen de verschuldigdheid van contractuele rente zijn overeengekomen. De rechtbank heeft voorts overwogen dat [geintimeerde] voordat zij [appellante] , in augustus 2010, sommeerde tot betaling van openstaande facturen nooit heeft aangedrongen op betaling van openstaande facturen en dat [X] aan [appellante] meermalen heeft aangegeven dat zij zich “niet druk hoefde te maken” over de openstaande facturen, omdat die konden worden verrekend met de te verwachten belastingrestituties.
5.25
Deze beide argumenten afzonderlijk kunnen het oordeel van de rechtbank dragen dat [geintimeerde] aanspraak heeft op de wettelijke rente vanaf 1 september 2010. Het hof stelt vast dat de grief van [geintimeerde] niet is gericht tegen het tweede argument. Dat betekent dat, wat er ook zij van de bezwaren van [geintimeerde] tegen het eerste argument, het oordeel van de rechtbank over de verschuldigdheid van wettelijke rente (in plaats van contractuele rente) en over de ingangsdatum van die rente in stand blijft. De grief faalt reeds om deze reden.
5.26
De slotsom is dat de grieven in het incidenteel appel falen.
5.27
Bij deze stand van zaken zal het hof het vonnis waarvan beroep vernietigen, voor zover de rechtbank de vordering van [geintimeerde] heeft toegewezen tot een bedrag van € 9.401,-, met de wettelijke rente daarover vanaf 1 september 2010. Het hof zal het vonnis voor het overige bekrachtigen. In hoger beroep zijn partijen in het principaal appel over en weer in het ongelijk gesteld, zodat het hof de proceskosten zal compenseren. In het incidenteel appel is [geintimeerde] volledig in het ongelijk gesteld, reden waarom het hof haar zal belasten met de proceskosten (2 punten, tarief II)).

6.De beslissingHet gerechtshof, rechtdoende in hoger beroep:vernietigt het vonnis waarvan beroep, voor zover de rechtbank in rechtsoverweging 5.1 [appellante] heeft veroordeeld tot betaling aan [geintimeerde] van een bedrag van € 9.401,-,te vermeerderen met de wettelijke rente,

en in zoverre opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellante] om aan [geintimeerde] te betalen een bedrag van € 4.760,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 september 2012 tot aan het tijdstip van voldoening van de vordering;
bekrachtigt het vonnis voor het overige;
compenseert de proceskosten in het principale appel;
veroordeelt [geintimeerde] in de proceskosten van het incidentele appel en begroot deze kosten, voor zover tot op heden aan de zijde van [appellante] gevallen, op € 894,- voor geliquideerd salaris van de advocaat;
verklaart deze (proces)kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. H. de Hek, mr. M.W. Zandbergen en mr. R.E. Weening en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
27 juni 2017.