Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
(zaaknummer gerechtshof ’s-Hertogenbosch: 200.201.583/01)
(zaaknummer Hoge Raad: 16/06225)
wonende te [plaatsnaam] ,
hierna: [appellante] ,
1.Het verloop van het geding
2.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep na verwijzing
2.3 De mondelinge behandeling, die aanvankelijk was vastgesteld op 15 mei 2017 maar op verzoek van (de advocaat van) [appellante] is aangehouden, heeft plaatsgevonden op 15 juni 2017. Bij deze mondelinge behandeling is [appellante] in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Van Rijen. Namens de curator is verschenen mr. K. van Overloop.
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
[echtgenoot] (hierna: [echtgenoot] ). Uit dat huwelijk is een thans meerderjarige zoon geboren. Op 5 februari 2014 is echtscheiding uitgesproken tussen [appellante] en [echtgenoot] .
[appellante] heeft op 30 maart 2010 samen met [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) de vennootschap onder firma [vof] opgericht, later [vof] genaamd (hierna: de vof). [persoon 1] en mr. Huisman q.q., curator in het faillissement van [appellante] , zijn (met toestemming van de rechter-commissaris in dit faillissement) overeengekomen de samenwerking in de vof per 31 augustus 2013 te beëindigen; de vof is eveneens per
31 augustus 2013 ontbonden, [persoon 1] heeft de activa en passiva van de vof overgenomen en het aan [appellante] toekomende kapitaal van € 2.536,- overgemaakt naar de boedelrekening.
Ter zitting in hoger beroep heeft de waarnemend curator verklaard dat voor [appellante] geen schulden uit de vof zijn voortgevloeid.
is werkzaam gedurende 32 uur per week bij een in Breda gevestigde zorginstelling.
Samen met haar zoon woont zij bij een kennis, aan wie zij geen huur hoeft te betalen.
€ 27.882,68 en € 484.749,61 en een schuld aan Amstelhuys van € 322.922,10.
Daarnaast is sprake geweest van een vordering van [persoon 2] van € 484,- op [appellante] .
Het hof gaat er op grond van informatie van de waarnemend curator van uit dat deze (niet ingediende) vordering is kwijtgescholden.
Het hof heeft het verzoek van [appellante] tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling namelijk op twee formele gronden afgewezen. Op de eerste plaats omdat de overtuiging ontbrak dat sprake was van een daadwerkelijk op de juiste wijze uitgevoerd minnelijk traject en van een (voldoende) met redenen omklede verklaring dat er geen reële mogelijkheden zijn om tot een buitengerechtelijke schuldregeling te komen. Op de tweede plaats omdat het omzettingsverzoek van [appellante] incompleet was en niet kon worden getoetst of [appellante] te goeder trouw is geweest bij het ontstaan en onbetaald laten in de vijf jaar voorafgaand aan haar omzettingsverzoek.
3.5 De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 14 april 2017 geoordeeld dat het hof
’s-Hertogenbosch heeft miskend dat het had moeten onderzoeken of uit de verklaringen van en namens de curator blijkt dat er onvoldoende zicht bestond op een akkoord als bedoeld in artikel 138 van de Faillissementswet (hierna: Fw).
Voorts heeft de Hoge Raad in zijn arrest geoordeeld dat het oordeel van het hof
‘s-Hertogenbosch om [appellante] geen gelegenheid te bieden om de door dat hof geconstateerde verzuimen te herstellen onvoldoende begrijpelijk is.
heeft hiermee voldaan aan de verplichting van artikel 285 lid 1, aanhef en onder f Fw en zij is in zoverre ontvankelijk in haar omzettingsverzoek.
Vaststaat dat de schulden aan ABN AMRO Bank, Amstelhuys en de belastingdienst, deze laatste voor zover het de teruggevorderde inkomstenheffing tot medio juli 2011 betreft, tezamen bijna de gehele schuldenlast van [appellante] , buiten de vijfjaarstermijn zijn gelegen, zodat deze schulden niet aan toelating tot de schuldsaneringsregeling van [appellante] in de weg staan.
Dit laatste gaat echter (nog) niet op voor de door de belastingdienst aan [appellante] (ambtshalve) opgelegde aanslagen inkomstenheffing over 2011 (een deel van € 22.664,-), 2012 (€ 6.989,-) en 2013 (€ 4.935,-). [appellante] heeft in hoger beroep onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten van deze schulden te goeder trouw is geweest. Daarbij merkt het hof met betrekking tot de van [appellante] over 2013 teruggevorderde inkomstenheffing nog op dat deze vordering niet is opgenomen in de door de curator in dit geding gebrachte crediteurenlijst noch in het schuldoverzicht van de belastingdienst van
17 december 2014 (daarop staan uitsluitend de bij de belastingjaren 2008 tot en met 2012 behorende teruggevorderde bedragen aan inkomstenheffing vermeld).
De stelling van [appellante] dat haar ook ter zake de belastingschulden niets te verwijten valt omdat [echtgenoot] niet toestond dat zij zich bemoeide met het beheer van de financiën in de ruimste zin van het woord en hij haar tijdens hun relatie heeft gedwongen mee te werken aan allerhande financiële constructies (waaromtrent hij niet genegen was, ook niet na door haar gestelde vragen, enige toelichting te geven), kan haar in elk geval op het punt van de in te dienen belastingaangiftes niet baten. Als zelfstandige ondernemer in die periode en daarnaast tevens werkzaam in loondienst wist [appellante] immers, althans had zij behoren te weten, dat zij belastingplichtig was en uit dien hoofde zelf verantwoordelijk voor een tijdige en juiste indiening van de IB-aangiftes. Dat [appellante] (ook) op dit punt niets tegen [echtgenoot] had in te brengen (en [echtgenoot] kennelijk heeft verzaakt voor haar aangifte te doen), neemt niet weg dat zij verantwoordelijk is en blijft voor het feit dat haar belastingaangiftes niet dan wel niet tijdig zijn ingediend.
Voorts spreekt voor [appellante] dat de curator bij eerdere gelegenheden en ook thans in dit hoger beroep schriftelijk en mondeling haar omzettingsverzoek steunt, mede omdat [appellante] volgens de curator tijdens haar faillissement in alle opzichten voldoet aan de daaruit voortvloeiende verplichtingen. [appellante] voorziet de curator stipt en correct van alle benodigde informatie, zij heeft een stabiele baan voor 32 uur per week en zij heeft, mede doordat zij thans geen woonlasten heeft en op eigen initiatief een pensioen heeft afgekocht, inmiddels ruim
€ 20.000,- voor de boedel gespaard. De curator heeft er gezien het voorgaande dan ook alle vertrouwen in dat [appellante] een schuldsaneringstraject met succes zal doorlopen.
Gelet op al deze omstandigheden en mede in acht genomen de relatieve ouderdom van de nog resterende in aanmerking te nemen schulden die thans nog in de vijfjaarstermijn vallen, is het hof van oordeel dat [appellante] de omstandigheden die bepalend zijn geweest voor het ontstaan en onbetaald laten van haar schulden onder controle heeft gekregen en dat zij voldoende grip heeft gekregen op de omstandigheden die haar in financiële problemen hebben gebracht. Ook acht het hof daarmee voldoende aannemelijk geworden dat [appellante] zal kunnen voldoen aan de verplichtingen uit de wettelijke schuldsaneringsregeling.
Met betrekking tot dit laatste houdt het hof [appellante] voor dat zij na haar toelating tot de schuldsaneringsregeling in beginsel geacht wordt fulltime (ten minste 36 uur per week) te werken.
heeft zich ter mondelinge behandeling in hoger beroep bereid verklaard om door uitbreiding van werkuren bij haar huidige werkgever dan wel met elders te werken uren fulltime te gaan werken.
4. De beslissing na verwijzing