ECLI:NL:GHARL:2017:5240

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 mei 2017
Publicatiedatum
22 juni 2017
Zaaknummer
200.215.016/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met zorgen over wisseling van gezinsvoogd

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 mei 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een elfjarige minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de kinderrechter van 14 april 2017 aangevochten, waarin de GI (Regiecentrum Bescherming en Veiligheid) gemachtigd werd om [de minderjarige] uit huis te plaatsen bij de vader. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige], die zijn hoofdverblijf bij de moeder heeft.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de ouders in persoon zijn verschenen, bijgestaan door hun advocaten. De GI was vertegenwoordigd door mr. [C] en mevrouw [D]. De moeder heeft drie grieven ingediend, die betrekking hebben op de noodzaak van de uithuisplaatsing, het psychodiagnostisch onderzoek en het niet horen van [de minderjarige].

Na beoordeling van de grieven en de feiten, heeft het hof geconcludeerd dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de opvoeding en verzorging van [de minderjarige]. Het hof heeft de motivering van de kinderrechter onderschreven en benadrukt dat het in het belang van [de minderjarige] is om hem niet te horen, gezien zijn jonge leeftijd en de problematiek waarmee hij kampt. Het hof heeft ook zijn zorgen geuit over de frequentie van wisselingen van gezinsvoogden, wat de stabiliteit en rust voor [de minderjarige] in gevaar kan brengen.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd en verklaard dat deze uitvoerbaar is bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.215.016/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/154033/FJ RK 17-276)
beschikking van 31 mei 2017
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.M. Wolfert te Groningen,
en
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid,
gevestigd te Leeuwarden,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader] ,
wonende te [B] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. F.B. Flooren.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 14 april 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 2 mei 2017;
- het verweerschrift van de GI met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Wolfert van 22 mei 2017 met productie(s);
- een fax van de GI van 30 mei 2017 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 31 mei 2017 plaatsgevonden. De ouders zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de GI zijn verschenen
mr. [C] en mevrouw [D] .
2.3
Na de mondelinge behandeling is met toestemming van het hof ingekomen een brief van mr. Flooren van 31 mei 2017 met daarbij gevoegd de beschikking van de rechtbank Leeuwarden van 18 juli 2012.

3.De feiten

3.1
Uit de relatie van de vader en de moeder is geboren [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ), geboren [in] 2006. De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] . [de minderjarige] heeft zijn hoofdverblijf bij zijn moeder.
3.2
[de minderjarige] stond vanaf eind 2006 tot in 2009 onder toezicht. Op 8 juni 2011 is er opnieuw een ondertoezichtstelling uitgesproken, welke telkens is verlengd, laatstelijk tot 8 juni 2017.
3.3
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 14 april 2017 heeft de kinderrechter de GI gemachtigd [de minderjarige] uit huis te plaatsen bij de andere gezaghebbende ouder, de vader, met ingang van 14 april 2017 tot uiterlijk 8 juni 2017.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de beschikking van
14 april 2017. De grieven zien op de noodzakelijkheid van de uithuisplaatsing, het psychodiagnostisch onderzoek en het (niet) horen van [de minderjarige] . De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en het inleidend verzoek van de GI tot machtiging uithuisplaatsing alsnog af te wijzen.
4.2
Het hof zal de grieven gezamenlijk beoordelen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen, is het hof van oordeel dat een uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] en de beschikking dient te worden bekrachtigd.
5.2
Het hof onderschrijft daartoe de motivering van de kinderrechter op alle onderdelen zoals uit die beschikking blijken, neemt deze na eigen onderzoek over en overweegt in aanvulling op de bestreden beschikking het volgende.
5.3
Ook het hof vindt het niet in het belang van [de minderjarige] om hem te horen. [de minderjarige] is nog maar elf jaar en kampt met forse problematiek. Daarbij merkt het hof wel op dat het er niet aan twijfelt dat [de minderjarige] , zoals de moeder stelt, aangeeft dat hij liever bij zijn moeder wil wonen.
5.4
Gelet op de voorgeschiedenis van partijen, de noodzakelijkheid van de maatregel en het feit dat sprake is van een ondertoezichtstelling is ook het hof van oordeel dat het indienen van het verzoek van de GI om een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen bij de andere gezaghebbende ouder, in onderhavige situatie, zonder meer een geëigende weg is.
5.5
De moeder heeft kritiek op het diagnostisch onderzoek van december 2016 en stelt dat het onvoldoende is om de noodzakelijkheid van de maatregel en de beslissing om [de minderjarige] bij de vader te plaatsen te onderbouwen. Het hof leest het rapport en de conclusies die daarin getrokken worden echter anders dan de moeder in haar bezwaren naar voren brengt. De conclusie dat [de minderjarige] bij de vader geplaatst dient te worden is blijkens dat onderzoek uit pedagogisch oogpunt genomen en dan ook niet zozeer gebaseerd op de passages die door de moeder worden aangehaald. Het hof acht deze keuze begrijpelijk en voldoende onderbouwd.
5.6
Ten overvloede merkt het hof op dat het zich grote zorgen maakt over de mededeling van de GI ter zitting dat er waarschijnlijk wederom, voor de 21e ! keer, een wisseling van gezinsvoogd komt. Het is evident dat het in het belang van [de minderjarige] is dat er nu op korte termijn daadwerkelijk rust en stabiliteit ontstaat. Ondanks de ondertoezichtstelling en mede ook door de vele wisselingen bij de GI is die rust en stabiliteit die juist ook voor [de minderjarige] zo noodzakelijk is, nog steeds niet aanwezig.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
7. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 14 april 2017;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven op 31 mei 2017 door mrs. M.P. den Hollander,
I.A. Vermeulen en S. Rezel, bijgestaan door mr. I.G. Vos en in het openbaar uitgesproken.