ECLI:NL:GHARL:2017:5218

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 juni 2017
Publicatiedatum
20 juni 2017
Zaaknummer
WAHV 200.171.243
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Sekeris
  • M. Huizenga
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Matiging van administratieve sanctie voor parkeren op gehandicaptenparkeerplaats met verlopen kaart

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de betrokkene een administratieve sanctie van € 370,- was opgelegd voor het parkeren op een gehandicaptenparkeerplaats zonder geldige gehandicaptenparkeerkaart. De gedraging vond plaats op 9 januari 2014. De betrokkene was zich er niet van bewust dat de gehandicaptenparkeerkaart van zijn vriendin, die als passagier in het voertuig zat, was verlopen. De betrokkene stelde dat hij niet verantwoordelijk was voor de sanctie, omdat de kaart niet op zijn naam stond en hij niet op de hoogte was van de vervaldatum.

Het hof oordeelt dat de betrokkene wel degelijk de sanctie kan worden opgelegd, aangezien hij de kentekenhouder is van het voertuig. Echter, het hof erkent de bijzondere omstandigheden waaronder de gedraging heeft plaatsgevonden. De vriendin van de betrokkene voldeed aan de eisen voor een gehandicaptenparkeerkaart, en het hof heeft besloten de sanctie te matigen. De beslissing van de kantonrechter wordt vernietigd en de sanctie wordt vastgesteld op € 185,-, met terugbetaling van het teveel betaalde bedrag aan de betrokkene.

De uitspraak benadrukt dat het opleggen van een sanctie aan de kentekenhouder in overeenstemming is met de wet, maar dat er ruimte is voor matiging in uitzonderlijke gevallen, zoals wanneer de betrokkene niet op de hoogte was van de geldigheid van de parkeerkaart.

Uitspraak

WAHV 200.171.243
20 juni 2017
CJIB 178891840
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
zittingsplaats Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant
van 2 juni 2015
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats].

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing ongegrond verklaard.

Het procesverloop

De betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal is in de gelegenheid gesteld een verweerschrift in te dienen. Hiervan is geen gebruik gemaakt.

Beoordeling

1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 370,- opgelegd ter zake van “parkeren op invalideparkeerplaats, anders dan met motorvoertuig op meer dan twee wielen met geldige invalidenparkeerkaart”, welke gedraging zou zijn verricht op 9 januari 2014 om 19:15 uur op de [straat] te [woonplaats] met het voertuig met het kenteken [kenteken].
2. De betrokkene verklaart dat hij op de avond in kwestie met zijn toenmalige vriendin op bezoek was bij kennissen. De ex-vriendin van de betrokkene is gehandicapt en beschikte over een gehandicaptenparkeerkaart waarmee zij als passagier kon meerijden. De betrokkene had deze kaart achter zijn voorruit gelegd. Bij terugkomst bij het voertuig constateerde hij dat hij desondanks was bekeurd. Navraag bij de gemeente leerde dat de kaart was verlopen. De betrokkene en zijn vriendin waren zich daar niet van bewust. Wat de betrokkene betreft is het niet normaal om een zo hoge bekeuring op te leggen aan iemand die ten behoeve van een invalide gebruikmaakt van een gehandicaptenparkeerplaats, ook niet als de gehandicaptenparkeerkaart verlopen blijkt te zijn. Bovendien is de betrokkene van mening dat de sanctie niet aan hem, maar aan zijn toenmalige vriendin moet worden opgelegd. Zij is immers degene die alle narigheid heeft veroorzaakt.
3. Uit het zaakoverzicht van het CJIB blijkt dat door de verbalisant die de sanctie heeft opgelegd is verklaard dat hij de onder 1. genoemde gedraging heeft geconstateerd.
4. Gelet op de stukken in het dossier en in aanmerking genomen dat de betrokkene niet ontkent dat hij zijn voertuig op een gehandicaptenparkeerplaats heeft geparkeerd, zonder dat achter de voorruit een geldige gehandicaptenparkeerkaart was geplaatst, staat naar het oordeel van het hof vast dat de gedraging is verricht.
5. Het verweer van de betrokkene dat niet aan hem, maar aan zijn toenmalige vriendin een sanctie behoort te worden opgelegd, slaagt niet. Artikel 5 van de WAHV bepaalt dat de sanctie wordt opgelegd aan de kentekenhouder, als de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is. Uit het zaakoverzicht blijkt dat het voertuig ten tijde van de gedraging op naam stond van de betrokkene. De sanctie kon daarom aan hem als kentekenhouder worden opgelegd.
6. Het hof heeft nu te beoordelen of de door de betrokkene aangevoerde omstandigheden waaronder de gedraging is verricht van dien aard zijn dat deze het opleggen van een administratieve sanctie niet billijken, dan wel aanleiding geven de sanctie te matigen. Dat is slechts in uitzonderlijke situaties het geval.
7. Het is vaste jurisprudentie van het hof dat de sanctie wordt gematigd, wanneer achteraf blijkt dat een betrokkene wel over een geldige gehandicaptenparkeerkaart beschikt, maar deze kaart zich ten tijde van de gedraging niet duidelijk zichtbaar achter de voorruit bevond (vgl. het arrest van het hof van 22 maart 2016, gepubliceerd op rechtspraak.nl met vindplaats ECLI:NL:GHARL:2016:2347). In dit geval staat vast dat de passagier van de betrokkene ten tijde van de gedraging niet over een geldige gehandicaptenparkeerkaart beschikte. Zij voldeed echter wel aan de vereisten die aanspraak geven op een gehandicaptenparkeerkaart. Aan haar was immers zowel vóór de gedraging als direct daarna een gehandicaptenparkeerkaart afgegeven.
8. Naar het oordeel van het hof is weliswaar terecht een sanctie opgelegd aan de betrokkene, maar geven de bijzondere omstandigheden waaronder de gedraging in dit geval is verricht aanleiding om het bedrag van de sanctie te matigen. Daarbij wordt – naast wat hiervoor is overwogen – ook betrokken het feit dat de betrokkene, die zijn toenmalige partner destijds nog maar kort kende, er kennelijk en niet onbegrijpelijk op heeft vertrouwd dat de gehandicaptenparkeerkaart waarover zij beschikte aan de eisen voldeed. Het hof zal het sanctiebedrag, met vernietiging van de beslissing van de kantonrechter en gedeeltelijke gegrondverklaring van het beroep, halveren. Het deel dat de betrokkene meer heeft betaald, wordt aan hem gerestitueerd.
9. Niet gebleken is van kosten die voor vergoeding in aanmerking komen.
Beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gedeeltelijk gegrond;
wijzigt voornoemde beslissing van de officier van justitie alsmede de beschikking waarbij onder CJIB-nummer 178891840 de administratieve sanctie is opgelegd, in zoverre dat het bedrag van de sanctie wordt vastgesteld op € 185,00;
bepaalt dat hetgeen door de betrokkene op de voet van artikel 11 van de WAHV teveel tot zekerheid is gesteld (te weten € 185,-) door de advocaat-generaal aan hem wordt gerestitueerd.
Dit arrest is gewezen door mr. Sekeris, in tegenwoordigheid van mr. Huizenga als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.