Uitspraak
Besto,
[geïntimeerde],
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.De feiten
3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.De beoordeling van de grieven en de vordering
vier grievenopgeworpen. De
eerste griefen de
tweede griefrichten zich tegen het oordeel van de kantonrechter dat Besto in onvoldoende mate haar zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658 lid 1 BW is nagekomen en dat van Besto had mogen worden verwacht dat zij nadere maatregelen had getroffen om een verwezenlijking van het gevaar te voorkomen. Haar
derde griefheeft betrekking op het causaal verband tussen het ongeval en de arbeidsongeschiktheid van [geïntimeerde] terwijl Besto met haar
vierde griefhet voorschot op de schadevergoeding aan de orde stelt.
" [geïntimeerde] is, nadat hij, zoals voor hem te doen gebruikelijk, in de put de stand van de watermeter had opgenomen, bij het uitstappen van de 62 centimeter diepe put ten val gekomen. Tijdens deze val heeft hij met zijn voet de opstaande betonnen rand van deze put geraakt, als gevolg waarvan hij een breuk in zijn voet heeft opgelopen. [geïntimeerde] heeft voorts onomstreden aangevoerd dat hij door dit ongeval arbeidsongeschikt is geraakt. Daarmee is thans in voldoende mate aannemelijk dat [geïntimeerde] schade, al dan niet immaterieel, heeft geleden."Hiermee staat naar het oordeel van het hof de feitelijke toedracht van het ongeval voldoende vast terwijl eveneens voldoende aannemelijk is dat [geïntimeerde] schade heeft geleden tijdens de uitoefening van zijn werkzaamheden bij Besto.
Dat sprake was van een potentieel gevaarlijke situatie vindt overigens bevestiging in de eigen stellingen van Besto waar zij betoogt dat [geïntimeerde] er ook voor had kunnen kiezen om op de rand te gaan zitten en zijn benen uit de put te zwaaien en dan overeind te komen of aan de kant van het openstaande luik uit te stappen en dan met de hand tegen de muur te steunen, een en ander om de opstap van 62 centimeter te kunnen maken. Het hof is, met de kantonrechter, van oordeel dat deze stelling niet anders kan worden verstaan dan dat Besto meent dat [geïntimeerde] daarmee het bij zo'n opstap bestaande risico van verstappen of het op andere wijze verliezen van zijn evenwicht had kunnen voorkomen.
grieven 1 tot en met 3.
vierde griefnog betoogd dat een voorschot ten aanzien van verlies aan verdienvermogen niet kan worden toegewezen. Het hof onderschrijft deze stelling niet. De kantonrechter heeft naar het oordeel van het hof terecht en op juiste gronden geoordeeld dat thans in voldoende mate aannemelijk is dat [geïntimeerde] loonschade van tenminste € 5.000,- netto heeft geleden, welk bedrag als voorschot voor toewijzing in aanmerking komt. De daarvoor te geven motivering zou een herhaling vormen van hetgeen de kantonrechter reeds heeft overwogen, zodat het hof volstaat met een verwijzing naar rechtsoverweging 5.12 van het bestreden vonnis. Het hof neemt die overweging over en maakt die tot de zijne. Daarmee deelt
grief 4het lot van de eerdere grieven. Het Hof stelt hierbij ten overvloede vast dat de kantonrechter in het bestreden vonnis een voorschotbedrag van € 7.500,- heeft toegewezen, maar tegen het verschil tussen de in rechtsoverweging 5.12 van het vonnis genoemde € 5.000,- netto en de toegewezen € 7.500,- heeft Besto geen grief gericht, zodat het vonnis ook op dit punt in stand blijft.
De slotsom