Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
21 juni 2017
inspecteurvan de
Belastingdienst MKB/kantoor Leeuwarden(hierna: de Inspecteur)
[Z](hierna: belanghebbende)
1.Ontstaan en loop van het geding
2.De vaststaande feiten
”Gelet op bovenstaande ben ik van mening dat er geen sprake is van enige gezagsverhouding en derhalve ook niet van een loondienst verband. Gelet op bovenstaande acht ik fiscaal ondernemerschap aanwezig. Steun voor mijn opvatting vind ik in uitspraken van onder meer rechtbank Breda dd 10 augustus 2009 nr AWB 08/3220 en gerechtshof Amsterdam dd 31 januari LJN: BZ0443. Ook vind ik steun voor mijn standpunt in bijgevoegde uitspraak waarin de rechtbank Breda waarin ik geprocedeerd heb inzake een VAR WUO. (…)”.
Wij sturen iedereen die aan de volgende voorwaarden voldoet, automatisch een Verklaring arbeidsrelatie (VAR):
3.Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
4.Beoordeling van het geschil
1. De belastingplichtige die zekerheid wenst omtrent de vraag of de voordelen die hij geniet of zal gaan genieten uit een arbeidsrelatie of uit arbeidsrelaties waarin sprake is van hetzelfde soort van werkzaamheden die onder overeenkomstige condities worden verricht, worden aangemerkt als winst uit een onderneming, als loon of als resultaat uit overige werkzaamheden, kan een verzoek indienen bij de inspecteur. De inspecteur beslist op het verzoek bij voor bezwaar vatbare beschikking.
6. Uit de Memorie van Toelichting bij de Wet uitbreiding rechtsgevolgen VAR (Kamerstukken II, 2003-2004, 29677, nr. 3, pag. 5 en pag. 18, Artikel III, onderdeel D en Artikel VI) blijkt dat uit een VAR-winst uit onderneming voortvloeit dat de opdrachtgever in beginsel is gevrijwaard van loonbelasting en premieheffing, ook als achteraf blijkt dat hij tijdens de looptijd daarvan een dienstbetrekking met de opdrachtnemer is aangegaan. Tevens blijkt daaruit (Kamerstukken II, 2003-2004, 29677, nr. 3, pag. 12) dat bij de aangifte de aard van het inkomen nogmaals wordt getoetst. Als blijkt dat de inkomsten fiscaal anders moeten worden beoordeeld dan waarvan bij de afgifte van de VAR is uitgegaan, kan de Belastingdienst de verklaring zo nodig herzien. Voorts blijkt uit de wetsgeschiedenis dat de VAR wordt afgegeven op basis van een gefundeerd oordeel over de door belanghebbende gepresenteerde arbeidsrelatie (Kamerstukken II, 2000/01, 27 466, nr. 6, p. 99).
is gebaseerd (…) niet anders is dan in het jaar 2010. Door de jaren heen heeft belanghebbende consequent vermeld dat zij Tandheelkundige werkzaamheden verricht voor minder dan drie opdrachtgevers, dat zij haar inkomsten hoofdzakelijk bij één opdrachtgever behaalt en dat zij haar werkzaamheden verricht op de locatie van de opdrachtgever. Door de Inspecteur is ook overigens niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende de aanvragen Verklaring Arbeidsrelatie onjuist heeft ingevuld. De stelling van de Inspecteur ten aanzien van de facturering en de hoogte van de investeringen, maakt dit, gelet op de gemotiveerde betwisting door belanghebbende, niet anders. De rechtbank is daarom van oordeel dat er geen grond is voor herziening van de afgegeven verklaringen, zodat de Inspecteur ook niet bij de aanslagregeling een van de VAR afwijkend standpunt kan innemen.
9. Het vorenstaande leidt de rechtbank verder tot het oordeel dat belanghebbende, in dit geval, derhalve voor de behandeling van de inkomsten in de inkomstenbelasting, aan de omstandigheid dat de Inspecteur voor het jaar 2007 en de daaropvolgende jaren een VAR winst uit onderneming heeft afgegeven, het in rechte te beschermen vertrouwen kan ontlenen dat haar tandartswerkzaamheden in 2010 een onderneming vormden.”.
Let op! Een VAR van een vorig jaar geldt niet als een eerder beoordeling.”. Het in afschrift tot de gedingstukken behorende door belanghebbende ingevulde (papieren) aanvraagformulier voor de VAR 2008 vermeldt dezelfde vraag, maar met een andere toelichting: “Bijvoorbeeld: u heeft hierover een aanslag inkomstenbelasting ontvangen, of de Belastingdienst heeft een standpunt in genomen bij een boekenonderzoek.”. Belanghebbende heeft de desbetreffende vraag op 10 oktober 2007 beantwoord met “Ja, als winst uit onderneming”, nadat zij gedagtekend 21 april 2007, een aanslag in de IB/PVV had ontvangen voor het jaar 2005 waarin de opbrengsten van haar activiteiten als tandarts als winst uit onderneming zijn belast. Ter zitting van het Hof heeft de Inspecteur het standpunt ingenomen dat er een toelichting met het desbetreffende aanvraagformulier zou zijn meegestuurd, die niet tot de gedingstukken behoort, die ook niet in bezit van de Inspecteur is, maar waarvan op internet een latere digitale versie te vinden is die gelijkluidend zou zijn aan de beweerdelijk meegezonden toelichting. Belanghebbende heeft de ontvangst van een dergelijke toelichting gemotiveerd betwist. Nog daargelaten dat de Inspecteur, naar het oordeel van het Hof, niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende ten tijde van het invullen van het aanvraagformulier VAR 2008 over de beweerdelijke toelichting beschikte, is de – door de Inspecteur – gestelde inhoud daarvan, zoals aangehaald in de conclusie van repliek, kort gezegd dat de Belastingdienst de VAR-werkzaamheden eerder kan hebben beoordeeld onder meer “via uw aanslag inkomstenbelasting”. In zoverre zou de toelichting op dit punt dan ook niets toevoegen. Het standpunt van de Inspecteur dat met het woordje “via” zou zijn uitgedrukt dat daarvan alleen sprake is indien de inspecteur in die aanslag naar aanleiding van voorafgaande vragen uitdrukkelijk een standpunt zou hebben ingenomen, volgt het Hof, gelet op de duidelijke bewoordingen van het aanvraagformulier, niet. Ook snijdt de stelling van de Inspecteur dat de wijze waarop belanghebbende de vraag in het aanvraagformulier begreep niet relevant is, omdat objectief vast zou staan dat van een beoordeling door de Inspecteur geen sprake zou zijn, gelet op de enkele verwijzing op het aanvraagformulier naar een aanslag in de IB/PVV, geen hout. Belanghebbende heeft, naar het oordeel van het Hof, vraag 2b dan ook niet onjuist beantwoord, nog daargelaten dat het hier gaat om informatie die nu juist bij de Belastingdienst bekend is dan wel zou kunnen zijn.
objectief gesproken– in de aanvraag van de VAR onjuiste antwoorden zijn gegeven. De Inspecteur stelt in dat verband onder meer dat zijn eigen standpunt met betrekking tot de bronkwalificatie van belanghebbendes activiteiten objectief gesproken het enig juiste is, en dat belanghebbendes standpunt objectief gezien niet verdedigbaar zou zijn. Het Hof volgt de Inspecteur daarin niet. Niet valt in te zien dat het (subjectieve) standpunt van de Inspecteur objectief of objectiever zou zijn dan het standpunt van belanghebbende.
alleaanwijzingen van haar opdrachtgever(s) op te volgen, maakt de Inspecteur niet aannemelijk.
5.Proceskosten
6.Beslissing
21 juni 2017in het openbaar uitgesproken.