Beoordeling
1. Aan de betrokkene is als kentekenhouder bij inleidende beschikking een administratieve sanctie van € 90,- opgelegd ter zake van “stilstaan langs een gele doorgetrokken streep”, welke gedraging zou zijn verricht op 30 december 2013 om 12:01 uur op de Jan Plezierweg, Koeriersplein te Schiphol met het voertuig met het kenteken [kenteken].
2. De betrokkene ontkent dat hij de bovengenoemde gedraging heeft verricht. Verder voert hij aan dat hij niet is staande gehouden en dat niet is gebleken dat hij op de genoemde datum hinder, gevaar of ongelukken heeft veroorzaakt. Daarnaast stelt de betrokkene dat hij niet weet waar de overtreding exact is geconstateerd. De betrokkene stelt dat geen bewijsmateriaal is overgelegd van de hem verweten gedraging.
3. Artikel 7:18, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorziet specifiek voor belanghebbenden in een recht om hangende administratief beroep de op de zaak betrekking hebbende stukken op te vragen bij het beroepsorgaan. Het gaat daarbij om stukken die nodig zijn om een boete op basis daarvan aan te vechten (vgl. ABRvS 19 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4129). Naar het oordeel van het hof moet in een zaak als deze daaronder worden begrepen het zaakoverzicht en een eventuele foto van de gedraging (vgl. het arrest van dit hof van 28 september 2015, te vinden op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2015:7246). 4. Het hof stelt op grond van het dossier het volgende vast. De betrokkene heeft bij brief van 14 januari 2014 administratief beroep ingesteld tegen de inleidende beschikking. In deze brief stelt de betrokkene onder meer dat hem geen bewijsmateriaal is overgelegd van de vermeende gedraging. Bij beslissing van 26 februari 2014 heeft de officier van justitie het beroep ongegrond verklaard.
5. Anders dan het hof eerder heeft geoordeeld, kan de stelling van de betrokkene dat geen bewijsmateriaal is overgelegd van de vermeende gedraging niet worden opgevat als een verzoek om toezending van de op de zaak betrekking hebbende stukken in de zin van artikel 7:18, vierde lid, Awb. Derhalve komt het hof niet tot het oordeel dat de officier van justitie niet heeft voldaan aan zijn informatieplicht, zodat dit verweer faalt.
6. In WAHV-zaken biedt de ambtsedige verklaring van de verbalisant in beginsel een voldoende grondslag voor de vaststelling dat de gedraging is verricht. Dat is anders indien de betrokkene voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert, die aanleiding geven te twijfelen aan de juistheid van één of meer onderdelen van de ambtsedige verklaring dan wel indien uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken.
7. Naast de in de inleidende beschikking vermelde gegevens, houdt de ambtsedige verklaring van de verbalisant zoals opgenomen in het zaakoverzicht van het CJIB zakelijk weergegeven in dat bovengenoemd voertuig op voornoemde datum en tijd stil stond danwel geparkeerd stond bij een gele doorgetrokken streep.
8. Verder bevat het dossier een aanvullend proces-verbaal van 16 februari 2014, waarin de verbalisant, voor zover relevant, het volgende verklaart:
"Op de plek van de gedraging, het Koeriersplein aan de Jan Plezierweg is de stoeprand voorzien van een gele doorgetrokken streep, tevens is er aan het begin een bord E2 geplaatst. (…) Op 30 december 2013 om 12:01 uur heb ik, [verbalisant], het voertuig voorzien van het kenteken [kenteken], stil zien staan bij de gele doorgetrokken streep op het Koeriersplein te Schiphol. Bij de poging om de bestuurder staande te houden is deze weggereden en is er geen beschikking uitgereikt."
9. Het hof ziet in hetgeen de betrokkene heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de verklaring van de verbalisant. Nu de betrokkene, anders dan de ontkenning dat hij de hem verweten gedraging heeft verricht, geen voor zijn zaak specifieke feiten en omstandigheden aanvoert die aanleiding geven te twijfelen aan de verklaringen van de verbalisanten, noch uit het dossier zulke feiten en omstandigheden blijken, is naar de overtuiging van het hof komen vast te staan dat de gedraging is verricht.
10. Naast de enkele ontkenning de gedraging te hebben verricht, stelt de betrokkene dat niet blijkt waar de gedraging exact zou zijn verricht. Uit het zaakoverzicht en de inleidende beschikking blijkt dat de gedraging is verricht op de Jan Plezierweg te Schiphol. Het uitgangspunt in WAHV-zaken is, dat de inleidende beschikking ten aanzien van het kenteken van het voertuig, de aard, plaats en tijd van de gedraging voldoende gegevens bevat om de gedraging waarop de beschikking betrekking heeft te individualiseren (vergelijk onder meer Hof Leeuwarden 26 januari 2005, LJN AS8373, gepubliceerd op rechtspraak.nl). Dat brengt mee dat van de betrokkene mag worden verwacht dat hij op basis van de gegevens op de inleidende beschikking - zoals die ook onder 1 zijn vermeld - in staat is de bezwaren tegen die beschikking te formuleren.
11. Met betrekking tot de klacht van de betrokkene dat hij niet is staande gehouden ter zake van de betreffende gedraging, overweegt het hof het volgende.
12. Artikel 5 van de WAHV bepaalt - voor zover hier van belang - dat indien is vastgesteld dat de gedraging heeft plaatsgevonden met of door middel van een motorrijtuig waarvoor een kenteken is opgegeven, en niet aanstonds is vastgesteld wie daarvan de bestuurder is, de administratieve sanctie wordt opgelegd aan degene op wiens naam het kenteken ten tijde van de gedraging in het kentekenregister was ingeschreven. Deze bepaling moet aldus worden verstaan dat in het geval zich een reële mogelijkheid tot staande houding van de bestuurder van het motorrijtuig, waarmee de geconstateerde gedraging is verricht, voordoet, die bepaling buiten toepassing dient te blijven en de sanctie aan die bestuurder dient te worden opgelegd. De rechter zal, indien de gedraging met toepassing van artikel 5 van de WAHV is opgelegd, zoals in dezen het geval, in het algemeen - dus ook zonder dat dat met zoveel woorden uit het dossier blijkt - ervan mogen uitgaan dat zich geen reële mogelijkheid tot staande houding van de bestuurder heeft voorgedaan.
13. Uit de verklaring van de verbalisant volgt dat er geen staande houding heeft kunnen plaatsvinden omdat de bestuurder van het voertuig wegreed toen de verbalisant deze staande wilde houden. Gelet op die verklaring is het hof van oordeel dat genoegzaam is gebleken dat zich in de onderhavige zaak geen reële mogelijkheid tot staande houding van de bestuurder van het betrokken voertuig heeft voorgedaan. Aldus mocht worden volstaan met het opleggen van een sanctie aan de kentekenhouder.
14. Met betrekking tot de stelling van de betrokkene dat niet is gebleken dat hij hinder, gevaar of ongelukken heeft veroorzaakt, overweegt het hof dat het verrichten van een gedraging als de onderhavige op zichzelf al het opleggen van een sanctie kan rechtvaardigen. De mogelijkheid tot oplegging van een sanctie als de onderhavige heeft de wetgever niet afhankelijk gesteld van hinder of gevaarzetting. De omstandigheid dat niet is gebleken dat de betrokkene hinder, gevaar of ongelukken zou hebben veroorzaakt geeft dan ook geen aanleiding om de sanctie achterwege te laten of het bedrag van de sanctie te matigen.
15. Gelet op het voorgaande heeft de kantonrechter de juiste beslissing gegeven. Het hof zal deze dan ook bevestigen.