ECLI:NL:GHARL:2017:5010

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 juni 2017
Publicatiedatum
13 juni 2017
Zaaknummer
200.198.696/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot afgifte van kozijnen en geschil over tekortkoming in nakoming van overeenkomst

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een vordering tot afgifte van kozijnen door [appellant] aan [geïntimeerde V.O.F.]. De appellant, een bouwbedrijf, had kunststof kozijnen gekocht van [geïntimeerde V.O.F.], die deze in juli 2014 had geleverd. Na onvrede over de geleverde kozijnen heeft [appellant] deze op 23 juli 2014 geretourneerd, maar [geïntimeerde V.O.F.] weigerde de kozijnen in ontvangst te nemen. In eerste aanleg vorderde [geïntimeerde V.O.F.] betaling van de openstaande factuur, terwijl [appellant] in reconventie een schadevergoeding eiste wegens tekortkomingen in de levering. De kantonrechter wees de vorderingen van [geïntimeerde V.O.F.] toe en die van [appellant] af, waarna [appellant] het verschuldigde bedrag heeft voldaan.

In hoger beroep vorderde [appellant] vernietiging van de eerdere vonnissen en afgifte van de kozijnen. Het hof oordeelde dat [appellant] zijn oorspronkelijke vordering in reconventie niet langer handhaafde en dat hij niet voldoende onderbouwde dat hij recht had op afgifte van de kozijnen. Het hof concludeerde dat [geïntimeerde V.O.F.] aan haar leveringsverplichting had voldaan en dat er geen grond was voor de subsidiaire vordering tot afgifte. Het hof verwierp het hoger beroep en bekrachtigde de eerdere vonnissen, waarbij [appellant] in de kosten van het hoger beroep werd veroordeeld.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM- LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.198.696/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 3963926 \ CV EXPL 15-2696)
arrest van 13 juni 2017
in de zaak van
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
in eerste aanleg: gedaagde in conventie en eiser in reconventie,
hierna:
[appellant],
advocaat: mr. A.H. Lanting, kantoorhoudend te Leeuwarden,
tegen
[geïntimeerde V.O.F.] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiseres in conventie en verweerster in reconventie,
hierna:
[geïntimeerde V.O.F.],
advocaat: mr. A.J. Welvering, kantoorhoudend te Leek.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
21 april 2015, 14 juli 2015 en 5 juli 2016 die de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure is als volgt:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 22 augustus 2016
- de memorie van grieven (met een productie),
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens heeft [geïntimeerde V.O.F.] de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
[appellant] vordert in het hoger beroep - kort samengevat - primair vernietiging van de in eerste aanleg gewezen vonnissen van 14 juli 2015 en 5 juli 2016 en veroordeling van [geïntimeerde V.O.F.] om aan [appellant] te voldoen het bedrag € 12.032,05, met rente vanaf de datum van de dagvaarding, subsidiair veroordeling van [geïntimeerde V.O.F.] om de ten processe bedoelde kozijnen binnen twee weken na betekening van het ten deze te wijzen arrest aan [appellant] af te geven, op verbeurte van een dwangsom voor elke dag dat [geïntimeerde V.O.F.] nalatig is aan deze veroordeling te voldoen.

3.De vaststaande feiten

3.1.
Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten, die enerzijds zijn gesteld en anderzijds niet zijn betwist.
3.2.
[geïntimeerde V.O.F.] exploiteert een bedrijf in bouwmaterialen, waaronder kozijnen. [appellant] heeft een bouwbedrijf.
3.3
[appellant] heeft op basis van een offertes van [geïntimeerde V.O.F.] kunststof kozijnen van [geïntimeerde V.O.F.] gekocht, die [geïntimeerde V.O.F.] begin juli 2014 aan [appellant] heeft geleverd.
3.4
[geïntimeerde V.O.F.] heeft bij factuur van 9 juli 2014 een bedrag van € 7.653,70 voor de kozijnen aan [appellant] in rekening gebracht.
3.5
[appellant] was ontevreden over de geleverde kozijnen. Hij heeft de kozijnen op 23 juli 2014 aan [geïntimeerde V.O.F.] geretourneerd door deze, nadat [geïntimeerde V.O.F.] had geweigerd de kozijnen in ontvangst te nemen, in de berm bij het bedrijf van [geïntimeerde V.O.F.] achter te laten. [geïntimeerde V.O.F.] heeft de kozijnen op haar terrein opgeslagen. [appellant] heeft vervolgens elders kozijnen afgenomen voor de woning in [plaats] . [geïntimeerde V.O.F.] heeft op enig moment twee van de achtergelaten kozijnen aan derden verkocht.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1.
[geïntimeerde V.O.F.] heeft in eerste aanleg (in conventie) kort samengevat gevorderd betaling van de openstaande factuur van 9 juli 2014, vermeerderd met rente en (proces)kosten.
4.2.
[appellant] heeft in eerste aanleg (in reconventie) kort samengevat een schadevergoeding van € 5.418,- gevorderd. Volgens [appellant] was er sprake van een tekortkoming in de nakoming van [geïntimeerde V.O.F.] , omdat de kozijnen, anders dan was overeengekomen, niet waren voorzien van een rechte hoekverbinding en de witte buitendelen niet met een houtnerf waren uitgevoerd.
4.3.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 14 juli 2015 aan [appellant] bewijs opgedragen van de door hem gestelde tekortkomingen. Na getuigenverhoren heeft de kantonrechter bij vonnis van 5 juli 2016 geoordeeld dat [appellant] het hem opgedragen bewijs niet heeft geleverd en de vorderingen van [geïntimeerde V.O.F.] in conventie toegewezen en die van [appellant] in reconventie afgewezen, met zijn veroordeling in de kosten van de procedure.
4.4
[appellant] heeft vervolgens aan [geïntimeerde V.O.F.] het op grond van het vonnis van 5 juli 2016 verschuldigde bedrag, vermeerderd met rente en kosten, zijnde € 12.032,05, voldaan.
5.
De beoordeling van de grieven en de vordering
5.1
Uit de formulering van de vorderingen en de toelichting daarop in de memorie van grieven leidt het hof af dat [appellant] zijn oorspronkelijke vordering in reconventie tot schadevergoeding wegens een tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst door [geïntimeerde V.O.F.] niet langer heeft gehandhaafd. Die vordering is immers in het petitum van de appeldagvaarding en de memorie van grieven niet teruggekeerd.
5.2
Het hof stelt vast dat [appellant] tegen de toewijzing van de vordering van de vorderingen van [geïntimeerde V.O.F.] in de oorspronkelijke conventie geen grieven heeft aangevoerd. Een met feiten en omstandigheden onderbouwde uiteenzetting dat hij ten onrechte tot betaling van de door [geïntimeerde V.O.F.] gevorderde bedragen is veroordeeld, ontbreekt. Het voldoen aan de veroordeling in het eindvonnis kan uiteraard niet om die reden tot vernietiging van datzelfde vonnis en het tussenvonnis waarop dat eindvonnis voortbouwt, leiden. De primaire vordering is daarom niet toewijsbaar.
5.3
[appellant] heeft zijn oorspronkelijke vordering in reconventie in hoger beroep aangepast met zijn vordering tot veroordeling van [geïntimeerde V.O.F.] tot afgifte van de kozijnen die [appellant] - zo begrijpt het hof – in juli 2012 in de berm bij het bedrijf van [geïntimeerde V.O.F.] heeft gezet. [appellant] heeft daartoe gesteld dat hij inmiddels aan de veroordeling in conventie heeft voldaan, dat [geïntimeerde V.O.F.] de kozijnen niet heeft afgeleverd en dat [geïntimeerde V.O.F.] betaling heeft ontvangen voor zaken die hij niet heeft afgeleverd.
5.4
De aanpassing van de vordering in hoger beroep door [appellant] heeft als grief te gelden. Die grief faalt om de volgende reden. [appellant] heeft niet deugdelijk en toereikend onderbouwd op grond van welke relevante feiten en omstandigheden hij op grond van de overeenkomst met [geïntimeerde V.O.F.] nakoming kan verlangen, nu vaststaat dat [geïntimeerde V.O.F.] reeds aan haar contractuele (af)leveringsverplichting heeft voldaan. Feiten en omstandigheden op grond waarvan voor [geïntimeerde V.O.F.] anderszins een rechtsplicht tot levering of afgifte van de kozijnen zou bestaan heeft [appellant] niet aangevoerd. Ook de subsidiaire vordering strandt.

6.De slotsom

6.1.
Het hof verwerpt het beroep en zal de bestreden vonnissen bekrachtigen.
6.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellant] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde V.O.F.] zullen worden vastgesteld op € 718,- voor verschotten (griffierecht) en op € 894,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief (1 punt in tarief II).

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
verwerpt het hoger beroep;
bekrachtigt de vonnissen van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden van 14 juli 2015 en 5 juli 2016;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde V.O.F.] vastgesteld op € 714,- voor verschotten en op € 894,- voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mr. J. Smit, mr. D.J. Keur en mr. G. van Rijssen en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
13 juni 2017.