ECLI:NL:GHARL:2017:4990

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 juni 2017
Publicatiedatum
13 juni 2017
Zaaknummer
200.175.825/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over tekortkomingen van de gemeente Coevorden in de revitalisering van de binnenstad

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Metis Beheer B.V. tegen de Gemeente Coevorden. De kern van het geschil betreft de vraag of de gemeente toerekenbaar tekortgeschoten is in haar verplichtingen jegens Metis met betrekking tot de revitalisering van de binnenstad van Coevorden. De gemeente had in het verleden toezeggingen gedaan en afspraken gemaakt met Metis over de herontwikkeling van verschillende panden in het centrum, maar volgens Metis zijn deze niet volledig nagekomen. Het hof verwijst naar eerdere vonnissen van de rechtbank Noord-Nederland en behandelt de grieven van Metis, die onder andere betrekking hebben op de verplichtingen van de gemeente om een ondergrondse parkeergarage te realiseren en andere herinrichtingsplannen uit te voeren. Het hof oordeelt dat de gemeente niet tekort is geschoten in haar verplichtingen, en dat Metis niet heeft aangetoond dat er een overeenkomst was die de gemeente verplichtte tot de door Metis gevraagde acties. Het hof laat Metis echter toe om bewijs te leveren dat er een afspraak was over het slopen van bebouwing tussen de Markt en De Vlijt. De zaak wordt verwezen naar de rol voor het horen van getuigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.175.825/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/19/98467 / HA ZA 13-107)
arrest van 13 juni 2017
in de zaak van
Metis Beheer B.V.,
gevestigd te Zwolle,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
Metis,
advocaat: thans mr. A.J. ter Wee, kantoorhoudend te Meppel,
tegen
Gemeente Coevorden,
gevestigd te Coevorden,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
de gemeente,
advocaat: mr. W. Boonstra, kantoorhoudend te Arnhem.

1.Het geding in eerste aanleg

1.1
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van 17 juli 2013, 1 oktober 2014 en 6 mei 2015 die de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep d.d. 31 juli 2015,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord,
- het proces-verbaal van het gehouden pleidooi. Metis heeft verzocht dit pleidooi aan te houden. Nadat het hof dat verzoek had afgewezen, is zij noch haar advocaat verschenen. De advocaat van de gemeente heeft overeenkomstig de door hem gemaakte aantekening gepleit en heeft zich verzet tegen het door Metis tevens gedane verzoek om in dat geval de gelegenheid te krijgen op het pleidooi te reageren. Ook heeft hij op vragen van het hof geantwoord geen aanleiding te zien het dossier aan te vullen met de in eerste aanleg gedeponeerde bescheiden.
Het hof heeft het verzoek van Metis afgewezen en heeft na het pleidooi en na de ter zitting verschenen vertegenwoordigers van de gemeente te hebben gehoord arrest bepaald op de beschikbare stukken.
2.2
Metis vordert in het hoger beroep kort gezegd toewijzing alsnog van haar vorderingen, onder vernietiging van de bestreden vonnissen van 1 oktober 2014 en 6 mei 2015.

3.De vaststaande feiten

3.1
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.6 van het vonnis van 1 oktober 2014. Daarmee staat het volgende vast.
3.1.1
Rond het jaar 2000 is de gemeente begonnen met het maken van beleidsplannen voor de herinrichting van de binnenstad van Coevorden. In januari 2000 is een document "Structuurvisie Coevorden" vastgesteld. In december 2001 volgde vaststelling van het document "Wensbeeld centrum Coevorden" en op 10 december 2012 vaststelling van het document "Visie openbare ruimte centrum Coevorden".
In de loop van 2005 heeft de Gemeente de heer [A] benaderd in verband met de herontwikkeling van drie gebouwen in het centrum van Coevorden, te weten het Kasteel, het oude pakhuis De Vlijt en het Landschrijvershuis. Een en ander heeft geresulteerd in een intentieovereenkomst d.d. 22 november 2005 tussen de gemeente en Wijland Beheer BV. Deze intentieovereenkomst bepaalt, voor zover hier van belang:
“De gemeente (...) heeft uitgesproken de herontwikkeling en herstructurering van het centrum van Coevorden te willen oppakken.
l. Het Project
1. Het totale project bestaat uit een viertal deelprojecten:
a. Het Kasteel
b. Het Landschrijvershuis
c. De Vlijt
d. de onmiddellijke omgeving van het Kasteel.
(...)
5. Voorbehoud
1. (...) De door partijen te dezen te sluiten intentieovereenkomst beoogt niet meer te zijn dan een vastlegging van het feit dat partijen in overleg zijn met betrekking tot de
mogelijkheden van realisatie van de plannen.”
3.2
Wijland Beheer B.V. is de eerdere naam van Metis Beheer B.V.
3.3
Eind 2005 kwam ook het "Masterplan Centrum Coevorden" gereed. Dit betreft een stedenbouwkundig plan van de gemeente voor de herinrichting van het centrum van Coevorden. Met betrekking tot het onderwerp "parkeren" stelt het Masterplan (op bladzijde 21):
“Het parkeerterrein op de Weeshuisweide blijft voorlopig gehandhaafd (in het eindbeeld van het Masterplan is deze parkeerplaats evenwel verdwenen. De mogelijkheid hiertoe is echter mede afhankelijk van de vraag of op termijn toch nog een ondergrondse parkeergarage op de markt kan worden gerealiseerd (...);
Er wordt vanuit gegaan dat er vooralsnog geen bebouwing op de Markt komt en er vooralsnog geen ondergrondse parkeergarage wordt gerealiseerd. Parkeren op het maaiveld blijft hier derhalve mogelijk.”
3.4
Met betrekking tot het onderwerp "voorplein en oprijlaan kasteel op de citadel" stelt het Masterplan (op bladzijde 29):
“Binnen de citadel ligt de middeleeuwse oprijlaan en het voorplein van het kasteel. Deze krijgen een formele inrichting en worden verder benadrukt o.a. door het gebruik van natuursteen.”
3.5
Op 6 maart 2007 hebben de gemeente en Wijland Beheer B.V. een ontwikkelovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst overwegen partijen in de considerans dat zij de hiervoor genoemde intentieovereenkomst hebben gesloten, dat de gemeente bezig is met de uitvoering van het hiervoor bedoelde Masterplan en dat de ondernemer (de heer [A] ) een ondernemingsplan heeft opgesteld voor de invulling van het beoogd concept. De ontwikkelovereenkomst bepaalt verder, voor zover hier van belang:
“1.2 De plannen voor het Chateauhotel Kasteel Coevorden hebben betrekking op de volgende panden
1 Het kasteel (Kasteel 31 te Coevorden)
2 Het Landschrijvershuis (Kasteel 31 te Coevorden)
3 De Vlijt (Kasteel 6)
alsmede op de inrichting van het tussenliggende openbare gebied.
1.3
De planformule ligt vast in het ondernemingsplan (...) d.d. 23 oktober 2006.
(...) alsmede in het Masterplan Centrum Coevorden.
(...)
1.8
De gemeente zal, voor zover noodzakelijk, planologisch medewerking verlenen aan de beschreven planformule.
1.9
De gemeente is bereid om de gevels van het bestaande gemeentehuis aan de A. Kramersingel 4 in overleg met de ondernemer op haar kosten aan te passen op een dusdanige wijze dat dit beter harmonieert met het planconcept. De aanpassing van de gevel van het bestaande gemeentehuis vormt onderdeel van de aanbesteding van het nieuwe gemeentehuis en dient derhalve te passen binnen het aldaar beschikbare budget. De ondernemer conformeert zich aan de uitkomsten hiervan.
1.1
Het openbare gebied tussen genoemde gebouwen/percelen is in eigendom van de gemeente. De gemeente is voornemens dit gebied opnieuw in te richten als omschreven in het Masterplan Centrum Coevorden. De kosten voor de herinrichting zijn opgenomen in de financiering van het Masterplan. De gemeente zal de herinrichtingsplannen voor dit gebied in overleg met de ondernemer en bureau Khandekar nader afstemmen en in harmonie brengen met het beoogde concept Chateauhotel kasteel Coevorden. De met de uitvoering van de aangepaste plannen gepaard gaande kosten mogen niet hoger zijn dan de oorspronkelijke plannen.
De afbakening van het betreffend openbare gebied is als bijlage 2 opgenomen.
(...)
3.7
De gemeente is verantwoordelijk voor de planologische aanpassing.
(...)
7.4
Partijen verplichten zich over en weer om in redelijkheid al datgene te doen wat een vlotte uitwerking van het onderhavige project zal kunnen bevorderen. Voor de gemeente betekent dit in ieder geval dat de ondernemer zich tijdens de duur van deze ontwikkelovereenkomst eerst kan beroepen op de geldigheid van met de gemeente gemaakte afspraken voorzover wet- en regelgeving zich daar niet tegen verzetten en de gemeente eventueel benodigde instemming van de relevante publiekrechtelijke organen heeft verkregen.
(…)
BIJLAGE 2. AFBAKENING OPENBAAR GEBIED
3.6
Op 6 juli 2005 en op 20 augustus 2008 heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State goedkeuringsbesluiten van het College van gedeputeerde staten van Drenthe aangaande het door de gemeente vastgestelde bestemmingsplan Coevorden centrum, Markt en omgeving gedeeltelijk vernietigd. De vernietigingen betroffen onder meer het onderdeel "gebouwde parkeervoorzieningen". De gemeente heeft in februari 2010 besloten geen ondergrondse parkeervoorziening te realiseren.

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
Metis heeft in eerste aanleg kort gezegd gevorderd dat de rechtbank voor recht verklaart dat de gemeente toerekenbaar is tekortgeschoten c.q. onrechtmatig heeft gehandeld door niet (volledig) haar verplichtingen en toezeggingen tot revitaliseren van de binnenstad van Coevorden na te komen, alsmede dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door Metis (en Kasteel Coevorden B.V.) in kort geding te betrekken, door het daar in bijzijn van de pers gehouden pleidooi van de advocaat van de gemeente en door conservatoire beslagen te leggen - een en ander onder veroordeling tot schadevergoeding, op te maken bij staat.
4.2
De rechtbank heeft deze vorderingen bij vonnis van 6 mei 2015 afgewezen en heeft Metis en haar toenmalige mede-eisers (Kasteel Coevorden B.V. en Kasteel Coevorden en Hotel de Vlijt B.V.) in de proceskosten verwezen.

5.De beoordeling van de grieven en de vordering

Verplichtingen buiten het afgebakende gebied alsmede de kasteeltuin (de grieven 1, 3, 4, 5, 6 en 7)
5.1
Metis heeft haar vordering er mede op gebaseerd dat de Gemeente tegenover haar gehouden was een ondergrondse parkeergarage te realiseren op de Markt te Coevorden (door de rechtbank behandeld onder a), het Waterschapsgebouw te slopen en daar een citadel te realiseren met kademuren (onderdeel b) en het terrein aan de oostzijde van De Vlijt in harmonie met de omgeving te brengen door het daarop staande vervallen gebouw te slopen en daar een haven aan te leggen (onderdeel d). Volgens de gemeente vallen deze onderdelen van de vordering buiten het afgebakende openbaar gebied waar de ontwikkelovereenkomst op ziet en rusten deze verplichtingen dus niet op haar op grond van de overeenkomst die zij met Metis heeft gesloten.
De gemeente heeft ook de stelling van Metis betwist dat partijen zijn overeengekomen dat zij het terrein voor het Kasteel diende in te richten als een fraai aangelegde kasteeltuin (onderdeel e).
De rechtbank heeft Metis opgedragen haar stellingen dienaangaande te bewijzen en heeft na bewijsvoering geconcludeerd dat zij daarin niet is geslaagd.
5.2
Metis heeft in de toelichtingen op haar grieven tegen deze samenhangende beslissingen aangevoerd dat 'toedeling' van de bewijsopdrachten 'onjuist' is en dat de rechtbank ook de zogenoemde Haviltexformule onjuist heeft toepast door niet naar het 'totaalplaatje' te kijken. Dat totaalplaatje kwam er op neer dat Metis er op mocht rekenen dat de gemeente het Masterplan zou uitvoeren. In dit plan was de uitvoering van de activiteiten als bedoeld in de onderdelen a), b) en d) voorzien. Die activiteiten hoefden om die reden geen vermelding in de ontwikkelingsovereenkomst; daarin hoefde slechts aandacht besteed te worden aan zaken die zouden worden overgedragen en zaken waarop Metis invloed wilde uitoefenen, zoals de aanleg van de tuin (e). Ten onrechte is ook ten aanzien van die tuin aan Metis een bewijsopdracht gegeven en ten onrechte heeft de rechtbank geoordeeld dat daaraan niet is voldaan, aldus nog steeds Metis. Het hof oordeelt over deze klachten en de onderbouwing daarvan als volgt.
5.3
Voor zover met de grieven is bedoeld dat de rechtbank een onjuiste maatstaf heeft gegeven voor de uitleg van hetgeen ter zake van de onderdelen a), c), d) en e) tussen partijen is overeengekomen, falen deze omdat de gebruikte maatstaf (de zogenoemde Haviltexformule) juist is.
5.4
Voor zover de grieven mede de strekking hebben dat Metis ten onrechte met het bewijs van haar stellingen ter zake van deze onderdelen is belast, is dat evenzeer ten onrechte. Deze partij heeft zich immers beroepen op rechtgevolgen van door haar gestelde feiten en rechten, en draagt ingevolge het bepaalde in artikel 150 Rv de bewijslast daarvan, tenzij uit enige bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast zou voortvloeien. Voor een dergelijke omkering van de bewijslast bestaat in dit geval geen aanleiding.
5.5
Voor zover is bedoeld dat de stellingen waarvan bewijs is opgedragen voorshands al vast stonden, moeten de grieven ook stranden. Die stellingen waren namelijk ten aanzien van elk afzonderlijk onderdeel uitgebreid en deugdelijk gemotiveerd door de gemeente bestreden en konden om die reden niet op voorhand voor juist worden gehouden.
5.6
Voor zover is bedoeld in enigerlei opzicht de conclusie van de rechtbank aan te vallen dat Metis in het opgedragen bewijs niet is geslaagd, leest het hof in de grieven en in de daarop gegeven toelichtingen - behoudens de hierna nog te behandelen zesde grief - in essentie geen andere relevante stellingen of verweren dan die reeds in eerste aanleg waren aangevoerd en die door de rechtbank ten aanzien van ieder afzonderlijk onderdeel gemotiveerd zijn verworpen. Het hof onderschrijft hetgeen de rechtbank ter motivering van haar beslissing heeft overwogen en neemt die motivering over.
5.7
In
grief 6bestrijdt Metis de conclusie van de rechtbank dat het bewijs ter zake van het
waterschapsgebouw en de citadelniet is geleverd (b). Onder verwijzing naar de door deze architect afgelegde schriftelijke verklaring biedt zij aan alsnog de heer [B] (het hof begrijpt: [B] ) te doen horen omtrent de wetenschap van zijn verklaring - kortgezegd - dat hij heeft begrepen dat tussen de gemeente en de heer [A] was overeengekomen dat de gemeente de bebouwing tussen de Markt en De Vlijt zou slopen.
Het hof zal Metis die gelegenheid bieden en de zaak daartoe naar de rol verwijzen.
5.8
Ten aanzien van de
parkeergarage(a) kan in
grief 5nog een wijziging van de feitelijke grondslag worden gelezen, waar wordt aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat voor de gemeente duidelijk moest zijn dat het te realiseren chateauhotel niet zonder behoorlijke parkeerfaciliteiten kon. Voor zover daarmee is bedoeld dat de gemeente voor andere parkeerfaciliteiten dan een parkeergarage had moeten zorgen wanneer de bouw daarvan niet zou worden gerealiseerd, strandt de grief op het onbetwiste feit dat de gemeente daadwerkelijk heeft zorggedragen voor deugdelijke alternatieve parkeervoorzieningen op het maaiveld, in de directe nabijheid van het hotel.
Het opknappen van de gevel van het oude gemeentehuis (grief 2)
5.9
Volgens Metis rustte op de gemeente ook de verplichting de gevels van het oude gemeentehuis met de omgeving in harmonie te brengen (onderdeel c). Zij beroept zich erop dat de gemeente heeft erkend hiertoe verplicht te zijn, en dat zij aan die verplichting niet heeft voldaan. De kern van het bezwaar dat Metis aanvoert tegen de overwegingen van de rechtbank waarin deze vordering wordt verworpen is, dat de onderhandelingen niet alleen de aankoop van dat pand betroffen, maar ook compensatie voor door Metis geleden schade. Dat laatste lag volgens Metis bij de gemeente erg gevoelig, en het was dan ook niet haar schuld dat partijen hier niet zijn uitgekomen.
5.1
Deze grief berust op onjuiste lezing van de aangevallen overweging. Daaraan ligt namelijk niet enig verwijt aan het adres van Metis ten grondslag met betrekking tot het feit dat deze onderhandelingen niet tot resultaat hebben geleid: de rechtbank heeft beslissend geacht dat Metis niet heeft betwist dat de gemeente heeft voldaan aan de desbetreffende, uit artikel 1.9 van de ontwikkelingsovereenkomst voortvloeiende inspanningsverplichting. Beslissend is daarmee alleen of de gemeente in dit opzicht enig verwijt treft - en niet Metis. In de grieven is niet (alsnog) een deugdelijke betwisting te lezen van hetgeen de gemeente daaromtrent heeft aangevoerd.
redelijkheid en billijkheid; onrechtmatig handelen (grief 8)
5.11
Voor zover de achtste grief er op is gebaseerd dat de gemeente is tekortgeschoten in enige contractuele verplichting tegenover Metis (wat in de eerste volzin van de toelichting valt te lezen), deelt de grief het lot van de al behandelde grieven.
Voor zover dat niet is bedoeld, maar juist wordt aangevoerd dat de rechtbank heeft miskend dat de gemeente ook verwijtbaar onzorgvuldig en (of) onrechtmatig heeft gehandeld als de punten a t/m e al niet zijn overeengekomen (het vervolg van de toelichting), dan moet de grief ook falen, omdat elke onderbouwing daarvoor ontbreekt.
Voor een goed begrip wijst het hof er in dit kader op dat de omstandigheid dat tussen partijen een contractuele verhouding bestaat, een vordering uit onrechtmatige daad weliswaar niet uitsluit, maar dat volgens vaste jurisprudentie de gedraging dan wel onrechtmatig dient te zijn indien de schending van contractuele verplichtingen wordt weggedacht (zie HR 26 maart 1920, NJ 1920, 576, HR 9 december 1955, NJ 1956, 157 en HR 6 april 1990, ECLI:NL:HR:1990:AD4737, NJ 1991, 689). Daaromtrent is niets gesteld of gebleken. Voorts geldt dat - mocht iets dergelijks al bedoeld zijn - het leerstuk van de redelijkheid en billijkheid niet als zelfstandige rechtsbron kan dienen voor vorderingen als de onderhavige.
Slotgrief (grief 9)
5.12
De laatste grief ziet op het dictum van het eindvonnis en de kostenveroordeling. Deze grief heeft naast de al besproken grieven geen zelfstandige betekenis en kan daarom verder buiten beschouwing blijven.
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
laat Metis toe door middel van het horen van getuige [B] te bewijzen dat tussen de gemeente en de heer [A] is overeengekomen dat de gemeente de bebouwing tussen de Markt en De Vlijt zou slopen;
bepaalt dat het verhoor van deze getuige zal geschieden ten overstaan van het hierbij tot raadsheer-commissaris benoemde lid van het hof mr. Zandbergen, die daartoe zitting zal houden in het paleis van justitie aan Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden en wel op een nader door deze vast te stellen dag en tijdstip;
bepaalt dat partijen, vertegenwoordigd door iemand die van de zaak op de hoogte en tot het beantwoorden van vragen in staat is, bij het getuigenverhoor aanwezig dienen te zijn opdat hen naar aanleiding van de getuigenverklaringen vragen kunnen worden gesteld;
verhinderdata enquête
bepaalt dat Metis de verhinderdagen van
beidepartijen, van hun advocaten en van de getuige zal opgeven op de
roldatum 27 juni 2017, waarna dag en uur van het verhoor (ook indien voormelde opgave van een of meer van partijen ontbreekt) door de raadsheer-commissaris zullen worden vastgesteld;
bepaalt dat Metis overeenkomstig artikel 170 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de volledige naam en woonplaats van de getuige tenminste een week voor het verhoor aan de wederpartij en de griffier van het hof dient op te geven;
verwijst de zaak naar de rol van 27 juni 2017;
houdt verder iedere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mr. M.W. Zandbergen, mr. R.E. Weening en mr. D.H. de Witte en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 13 juni 2017.